Ambitie is de Californische band Thrice niet vreemd. Nog maar net bekomen van de release van hun gigantisch project The Alchemy Index, een conceptalbum waarbij vier EP’s (verdeeld over twee cd’s) elk gewijd werden aan een afzonderlijk natuurelement, vuurt de band opnieuw een album van epische proporties af op de geleden van post-hardcore adepten.
Ook op hun zesde studioalbum Beggars schuwt de band immers het concept niet. De teksten worden losjes opgehangen aan de gedachte dat wij als mensen niet veel meer zijn dan ’bedelaars’ in een groter geheel, overgeleverd aan een wereld waarop we slechts beperkte invloed hebben. Of dat op een religieuze manier moet geïnterpreteerd worden of daarin de werking van toeval moet gezien worden, laat de band gelukkig open voor persoonlijke interpretatie. Hierdoor lijkt het album meer een aansporing tot bescheidenheid te zijn.
De verwijtende toon die daarbij soms wordt aangeslagen, kan voor sommigen een afknapper zijn. Bijvoorbeeld in opener "All The World is Mad" waarin frontman Dustin Kensrue het menselijke geslacht verwijt "demons that hide in the mirror" te zijn en dat "we are brimming with cumbersome, murderous greed, and malevolence deep and profound". Gelukkig ligt de thematiek er niet altijd even dik op en weet Thrice bovenal gewoon tien songs af te leveren waarin als vanouds nog eens stevig gerockt wordt met een ritmische hoek af. Ook de zachtere nummers weten daarbij toch de drive en urgentie van de rest van het album te behouden. Beggars is daardoor een erg direct album geworden, veel meer dan het omslachtige, mastodontische The Alchemy Index.
Toch valt van hun post-hardcore wortels niet meer erg veel te bespeuren. Kensrue durft nog wel eens uit te barsten in passioneel geschreeuw, en het album klinkt als geheel stukken steviger dan zijn voorganger(s) door opnieuw de nadruk te leggen op de gitaren, maar uiteindelijk klinkt Thrice op Beggars veeleer als een hardere versie van Radiohead. Uitzondering daarop is het agressieve "Talking Through Glass", waarin Kensrue zich als vanouds de longen uit het lijf schreeuwt terwijl de rest van de band aan sneltempo een aantal geluidsbarrières doorbreekt. Ook in "The Weight" grijpt de distortion furieus om zich heen in de refreinen, terwijl Kensrue passioneel de ware liefde verkondigt.
Opvallend is ook dat de aarzelende postrock invloed die al hier en daar terug te vinden was op de water- en lucht-EP’s van The Alchemy Index nu tot volle wasdom is gekomen. In "Circles" schakelt leadgitarist Teppei Taranishi zelfs de bekende distortion + delay klank in die we zo goed kennen van Mogwai en consorten om het nummer naar een gigantische climax te duwen. Ook in "Wood & Wire", waar Kensrue in de huid kruipt van een ter dood veroordeelde, worden die bekende karakteristieken bovengehaald. Wat daarbij goed is, is hoe de band clichés integreert in haar eigen geluid, zonder daarbij songs te maken die klinken als dertien in een dozijn, maar wel als nummers met een directe appeal door de vele herkenningspunten.
Het nadeel daarvan is dat sommige nummers wel eens vaag als B-kantjes van Radiohead klinken, en soms horen we zelfs wat naar Muse of U2 neigend bombast. Maar in de eerste plaats blijft Thrice vooral Thrice, een band die een breed gamma aan invloeden weet te verenigen in zijn zoektocht naar een eigen stijl. Enkele kleine misstappen verhinderen daarbij nog dat Thrice een echte klassieker aflevert, maar in afwachting van dat magnum opus is Beggars een uitstekend zoethoudertje.