Er zijn veel rockgroepen die het begrip authenticiteit in de mond nemen en graag bij hoog en laag beweren dat zij nog niet gecorrumpeerd zijn door (de lokroep van) succes, helaas zijn ze zich maar al te vaak bewust van het podium en het publiek. Pure muziekbeleving vindt niet snel plaats op het podium, vooral niet wanneer het om een groep van enige faam gaat.
Dat het Malineese Tinariwen hier na meer dan twintig jaar nog steeds in slaagt, is niet zozeer te danken aan het feit dat de groep tot voor de release van Iman Iman (2006) de grote onbekende was voor het Westerse publiek, maar wel aan zijn ontstaan en levenswijze. De oudere bandleden groeiden op onder harde omstandigheden en waren zelfs voor een korte tijd lid van een (rebellen)leger, terwijl de jongere garde net zo goed doordrongen is van de traditie. Ego’s zijn er niet, alleen de muziek primeert.
Hoewel zanger/gitarist Ibrahim Ag Alhabib vanwege zijn herkenbare wilde manen vaak als frontman beschouwd wordt, zal hij tijdens het meer dan anderhalf uur durende optreden niet meer naar de voorgrond treden dan de anderen. Doordat naargelang het nummer (achtergrond)zangers en gitaristen van plaats verwisselen, is het haast onmogelijk om de groep als iets anders dan een collectief te zien waarbij de songs primeren boven de individuen. Tussen die songs valt er overigens nauwelijks een single die naam waardig is te vinden, wat de set opvallend evenwichtig maakt.
Een enkele keer zal het publiek laten blijken een nummer te (her)kennen zoals tijdens het toegankelijke “Imidiwan Afrik Tendam” uit het recent verschenen Imidiwan : Companions, maar vaak genoeg kiest de groep voor minder bekend en/of ouder werk. Een groot verschil is daar overigens niet tussen te horen. De mix van rauwe blues en klassieke Toeareg-liederen vormt nu eenmaal de basis voor alle songs, waarbij nu eens de ene en dan de andere traditie wat meer in de verf gezet wordt.
Dat de volgelopen zaal het niet aan zijn hart laat komen is opmerkelijk, Tinariwen is immers lang niet meer de groep die alleen avontuurlijke muziekliefhebbers aanspreekt. Het voelt zelfs vreemd aan om de groep in de zaal onversneden bluesnummers te horen brengen, waarbij in de eigen taal over wantoestanden in het geboorteland gesproken wordt, zonder dat iemand hierover struikelt. De concertgangers deze avond lijken zich vooral te willen amuseren, iets waar Tinariwen op zijn manier wel degelijk voor zorgt.
Want net zo min als het publiek aandacht lijkt te besteden aan de onderliggende boodschap, geeft de band te kennen dat ze zich bewust zijn van de locatie waar ze optreden. Een van de leden zal tijdens de set verklaren dat de band tijdens shows een woestijngevoel wil oproepen, wat getuige de vaak “afwezige” blik van de bandleden vooral op het podium lijkt te lukken. De zaal zelf blijft ondanks alles stevig in hartje Brussel geworteld.
Een weergaloos, alles wegblazend concert mag het met andere woorden niet genoemd worden, daarvoor wist de groep het publiek niet voldoende mee te nemen naar zijn wereld en was de grote zaal paradoxaal genoeg te klein. De blues van Tinariwen is gegrondvest in weidse, kale ruimtes met een ongenadig beukende zon. Een verdonkerde zaal op een koude herfstavond ontneemt een deel van de magie waarop de band teert. Tinariwen live is puur en indrukwekkend in zijn nederige eenvoud, maar het is niet de magische trip die op basis van de platen verhoopt wordt. De realiteit van de concertzaal is daar net iets te tastbaar voor.