In
het kader van de Alan Lomax-tribute-reeks van AB
Wanneer vijf bands op de affiche staan, verwacht je je altijd aan
eentje dat er maar bijgenomen is of een andere die het niveau van
de avond niet aankan. Niets daarvan op de End of the Road-avond in
AB. We kregen muziek van 18u30 tot 23u15 en daar hebben we ons geen
minuut van verveeld. De rode draden van de avond waren folk,
country en roots, waarvan we vijf mooi verschillende invullingen
kregen.
De ster van het hele gebeuren heet Alan Lomax. De
in 2002 overleden musicoloog trok zijn leven lang de wereld rond op
zoek naar folkloristische muziek, waarvan hij duizenden opnames
naliet. Met zijn vader werkte deze songhunter onder meer
aan het immense ‘Archive of Folk Culture’, maar ook in zijn werk
rond jazz en blues was de man baanbrekend. Laura Gibson en Moriarty
bewezen tijdens hun sets meermaals hun respect voor Lomax.
Maar we begonnen de avond met een Zweed, Kristian Matsson.
The Tallest Man On Earth wordt wel eens de beste
Dylanist van de laatste jaren genoemd en Matsson deed die reputatie
alle eer aan. Hij zag eruit als de hoofdrolspeler van een film uit
de jaren vijftig, had de flair van een jonge Johnny Cash, en maakte
indruk met zijn overtuigend gitaarspel en krachtige karakterstem.
Mooie versies van ‘Shallow Grave’, ‘Where Do My Bluebird Fly’ en
‘The Gardener’ passeerden de revue en toonden een performer die met
veel verbetenheid solo het grote podium moeiteloos kon vullen. The
Tallest Man On Earth is bij ons nog niet écht doorgebroken maar met
nog zo’n plaat als zijn debuut, zou daar wel
eens verandering in kunnen komen.
Het contrast kon bijna niet groter zijn, toen de uit Portland
afkomstige Laura Gibson licht zenuwachtig de
ABClub betrad. Ook zij leek rechtstreeks uit de jaren vijftig te
komen, zij het in de vorm van een braaf huismoedertje op het
platteland. Zoals je van een nette dame verwacht, bracht Gibson
geen krachtige folk maar zocht ze de subtiele, verstillende kant
op. Minimalistische gitaarbegeleiding vond haar zuivere stem die
het midden hield tussen die van Joan Wasser en een gepolijste Karen
Dalton. De Amerikaanse was vereerd enkele songs te mogen brengen
van haar pas verschenen ‘Beast of Seasons’ (onder meer het mooie
‘Sweet Deception’ en ‘Postures Bent’) en sloot ontroerend mooi af
met de traditional ‘All the Pretty Horses’, een weinig vrolijk
slaaplied met knipoog naar Alan Lomax. Het was Gibsons eerste
kennismaking met ons land. Laat ons hopen dat het niet de laatste
is.
De grootste publiekstrekker op deze affiche was Jason Molina’s
huidige band Magnolia Electric Co. Er zijn weinig
zangers die zo veel weemoed in hun stem kunnen leggen als Molina en
de nummers die hij (zeker met Songs: Ohia) heeft geschreven, maken
van de man een klein fenomeen. Het mag dan ook niet verwonderen dat
Magnolia Electric Co voor het orgelpunt van de avond zorgde. De
band was een bijzonder geolied geheel met gitarist Jason Evans
Groth in een glansrol. Molina was een bezield frontman, die een
mooi overzicht bracht van zijn oeuvre. Van zijn pas verschenen
‘Josephine’ kregen we onder meer ‘The Handing Down’ en een
fantastisch ‘Whip-Poor-Will’. Maar ook enkele ‘klassiekers’ werden
niet vergeten. Zo was er een stomend ‘The Dark Don’t Hide It’, en
kreeg het publiek waar het om riep met een opvallend snelle versie
van ‘I’ve Been Riding With the Ghost’. Het hoogtepunt kwam er
echter toen Molina een Zorro-masker bovenhaalde en ons overrompelde
met een tien minuten durende versie van ‘John Henry Split My
Heart’. Hoewel Molina er iets te nonchalant met zijn zanglijnen
omging, was het vooral een kolkende band die ons in extase
bracht.
Charlie Parr bezorgde een uitzinnige Club de
grootste rootsbeleving van de avond. De man heeft wat weg van
Seastick Steve maar brengt minder vlotte, eerder traditionele
bluesrock. Parr catapulteerde ons terug in de tijd en zong in een
saloon met dansende cowboys en heeyaah-kreten. Zijn razendsnelle
gitaargetokkel, bezwerende stem en de authenticiteit die zijn
muziek maar ook hijzelf uitstraalden, zorgden voor een bijzonder
gesmaakt moment. Zo bracht hij het zwierige ‘Rattlesnake’, een
cover van gelijkgezinde ‘Spider’ John Koerner. Toch werd het
publiek pas volledig wild met zijn schitterende afsluiter ‘God
Moves on the Water’. Kan het nog Amerikaanser?
Het Frans-Amerikaanse Moriarty kreeg de eer deze
opmerkelijke avond af te sluiten. De band bestaat uit zes leden die
totaal niet bij elkaar leken te passen, aangevoerd door de enige
dame in het gezelschap, Rosemary Morarty of Madame Cadenza.
Rosemary had de allure van een vamp uit de oorlogsjaren, had niet
direct de meest opvallende stem maar had genoeg persoonlijkheid om
haar mannen in het gareel te houden en een boeiende performance te
brengen. Moriarty bracht hun mix van folk en blues, vaak met vijf
rond één microfoon en met solomomenten voor gitaar en
mondharmonica. Naast enkele traditionals kregen we eigen songs als
de ballad ‘Cottonflower’, het ontroerende ‘Private Lily’ en het
bijzondere geestige ‘Jimmy’. Bovenal bracht Moriarty kwaliteit én
entertainment en bewees zich daarmee een waardige afsluiter van een
avond die we niet snel zullen vergeten.
Meer afbeeldingen The Tallest Man On Earth
Meer afbeeldingen Laura Gibson
Meer afbeeldingen Magnolia Electric Co
Meer afbeeldingen Charlie Parr