En kijk eens wie daar ongemerkt een household name is geworden: Alex Turner! Na twee slimme platen vol weerbarstige powerpop timmerde hij wat aan zijn geloofwaardigheid als songschrijver door de lounge lizard uit te hangen bij The Last Shadow Puppets. Voor het nieuwe album van Arctic Monkeys kreeg hij zelfs Josh Homme achter de knoppen en lost zijn band de geen beetje hooggespannen verwachtingen moeiteloos in.
Mooie liedjes kunnen wél lang duren. Arctic Monkeys leken na hun puntige debuut Whatever People Say I Am, That’s What I’m Not (al lijkt die albumtitel nu best profetisch) klaar om als de zoveelste hype uit Engeland op de middagregionen van de festivalaffiches te blijven kamperen. Maar hun ster blijft maar rijzen en bij elke release bekeren ze meer ongelovigen. Ook Humbug zal hen eerder zieltjes doen winnen dan verliezen.
Hun eerste twee albums waren voornamelijk memorabel wegens Turners puntige teksten en de catchy popsongs die onder een hoop zenuwachtig gierende en rammelende gitaren schuilgingen. Hoe leuk de songs en kort die albums ook waren, een mens kon er al eens danig zenuwachtig van worden. "Ach ja, dat is voor de jeugd, dat jachtige gedoe," snuift een muziekliefhebber dan terwijl hij het stof van een lap vinyl afblaast, "ken je deze zeldzame Coltrane-opname al?"
Alex Turner had intussen ontdekt dat meisjes van een net pak houden en hij trok met Miles Kane de studio in voor een album vol sprankelende croonerpop, geïnspireerd door het vroege werk van Scott Walker en David Bowie en met een stevig Lee Hazlewood-sausje. "Mja, leuk gedaan toch wel," schreef een andere muziekliefhebber toen naar de redactie, "maar zouden jullie de jeugd niet moeten leren om naar de echte Scott Walker te luisteren?"
De sfeer van The Last Shadow Puppets leeft opvallend voort in enkele tracks op Humbug, niet het minst op de door James Ford (die ook het Shadow Puppets-debuut verzorgde) geproducete tracks "Cornerstone", "Secret Door" en "My Propeller". Maar bijna alle songs klinken een stuk minder jachtig en harmonieuzer dan de eerste twee Arctic Monkeys-albums.
Het gros van Humbug is geproducet door Josh Homme en vooral dat is te horen. De bassen zijn zwaarder, de ritmes logger, de achtergrondzang komt al eens dreigend aangewaaid en Arctic Monkeys klinken zowaar plots sexy. De groep verliest zijn springerigheid en speelsheid echter niet, zo bewijst de uitstekende single "Crying Lightning" met verve.
Wij zijn echter het meest fan van de songs waar Homme en de Arctic Monkeys lijken te vechten om hun geluid op tape te krijgen. "Pretty Visitors" bijvoorbeeld, dat een logge dodenmars op orgel afwisselt met onvervalste over zichzelf struikelende strofes vol hectisch gespuwde oneliners. Of "Dangerous Animals", dat zo op Favourite Worst Nightmare had kunnen staan, maar dan door Homme voorzien van een flinke dosis woestijndesolaatheid .
Ronduit bizar is "The Jeweller’s Hands", dat klinkt als een zwaar bezopen balorkest dat er tegen beter weten in nog een walsje probeert uit te persen en daar tot zijn eigen verbazing bijna in slaagt, terwijl de keyboardspeler nieuwe registers blijft opentrekken. Bizar, maar dus ook best geweldig.
Een meesterwerk is Humbug weer niet geworden, maar op zijn best klinkt het album als een spannende kruising tussen de cleverness van Arctic Monkeys en het meest dreigende en spannende van Queens Of The Stone Age (Lullabies To Paralyze): een vreemd maar uiterst boeiend huwelijk. Humbug is met voorsprong het boeiendste album dat Arctic Monkeys al maakten. Benieuwd of album vier voor de definitieve bevestiging zal zorgen.