“We had access to too much money, too much equipment, and little by little, we went insane”; zo gaat het bekende citaat van Francis Ford Copolla over de opnames van Apocalypse Now. Het lijkt in een minder verhevigde vorm net zo goed toepasselijk voor de vierde van Patrick Wolf. Op The Bachelor pakt hij uit met samenwerkingen-om-de-samenwerkingen (Tilda Swindon! Als de stem van de hoop!), overladen arrangementen die het gebrek aan song moeten verbergen, en verliest hij focus.
Het major-label avontuur van Patrick Wolf heeft niet lang geduurd, en liever dan met een nieuw label in zee te gaan, deed hij een beroep op het geld van de fans via het Bandstockssysteem waarbij de fans een aandeel in een plaat nemen, in ruil voor exclusieve nummers. Dat was misschien geen goed idee: Wolf mag dan bulken van de ideeën, hij heeft ook iemand nodig die ze in goede banen leidt. Zonder af en toe een “neen”, holt hij zichzelf voorbij. En dan krijg je: The Bachelor.
Van een gebrek aan ambitie kon je Wolf nooit echt beschuldigen, maar een dubbelalbum? Dat vond zelfs hij misschien toch wat te gewaagd. Daarom werd het geplande The Battle opgesplitst in The Bachelor en The Conqueror. Afgaande op het net verschenen eerste deel, heeft hij het grootste euvel van een dubbelaar echter niet kunnen vermijden: een gebrek aan richting.
Pakte Wolf hiervoor driemaal uit met een telkens verschillend, maar krachtig geformuleerd geluid, dan schippert hij op deze nieuwe plaat tussen die afgetekende stijlen, aangevuld met nog wat nieuwe experimenten. In plaats van een sterke plaat, zoals hij er tot nog toe telkens een afleverde, voelt deze nieuwste als een alle kanten uitschietend ratjetoe zonder coherent verhaal.
Het helpt ook niet dat alle rustige nummers op The Bachelor halverwege worden losgelaten. Na een potig begin met “Hard Times” — alarmerende, opruiende tekst, opzwepende viool en een melodie die niet op popalbum The Magic Position had misstaan — en het ratelende ritme van “Oblivion”, zakt het tempo meteen om niet meer omhoog te gaan.
Op zich geen probleem, zolang de pret blijft duren. Met de erg folky titeltrack zitten we ergens rond een kampvuur te volksdansen en dat brengt ons terug naar de elegische sferen van Wind In The Wires. Het gedragen “Damaris” is daarna een hoogtepuntje; kamerpop-met-elektronica (dan weten we dat we op het terrein van debuut Lycanthropy zitten) dat met een kinderkoor een prachtige finale bereikt. We zijn daarmee aan goed een derde van de plaat, maar het beste zit er wel al op. Met “The Thicket”, “Count Of Casualty” en “Who Will?” sleept het album zich voort: driemaal generisch Patrick Wolf, slechts het laatste nummer weet nog even te raken. Even.
In die context past eerste single “Vulture” als een tang op een varken. Digital Hardcoreprofeet Alec Empire zet de beats en synths op “duistere jaren tachtig”, Wolf doet een dramatische duiveluitdrijving: “loosing my head to Holywood, my liver to London, my youth to Tokyo”. Jammer dat Wolf geen heel album met de Duitser maakte, want het levert vuurwerk op. Of ook niet: “Battle” — het enige andere nummer uit de samenwerking — is een absoluut dieptepunt; tweedehands The Prodigy anno The Fat Of The Land.
Dat Wolfs vierde oorspronkelijk een dubbelaar zou worden, mag bevreemden: nauwelijks veertien nummers heeft The Bachelor al last van een zekere langdradigheid. Nochtans is er ook in het laatste derde individueel weinig aan te merken op “The Sun Is Often Out” (alweer dat koor) of het puike “Theseus”, maar het zijn beide net die trage te veel. Op een iets gebaldere plaat hadden ze echter niet misstaan.
Maar dit is dan ook The Bachelor; het relaas van een ongelukkige, losgeslagen vrijgezel die zijn weg in de donkere wereld zoekt zonder grenzen of hoop. Ondertussen heeft Wolf een vriendje gevonden. Benieuwd of dat voor een beter resultaat zorgt op The Conqueror dat eind dit jaar of begin volgend jaar wordt verwacht.