Je wordt ermee geconfronteerd wanneer je in de spiegel kijkt, het haantjesgedrag op het werk draagt het uit en zelfs aan de kassa van de supermarkt komt het voor. Alsof er nog niet genoeg survival of the fittest is, brengt The Low Anthem een plaat uit getiteld ‘Oh My God, Charlie Darwin’. “Asjeblief zeg/Mag het iets minder zijn?”
Nou, nee. Het is namelijk absoluut niet zo dat de New Yorkse groep The Low Anthem een graantje probeert mee te pikken van alle apenmanie in dit zogenaamde Darwinjaar. In een eerder interview met het muziekmagazine Oor bijvoorbeeld benadrukten ze net de tegenstelling tussen het individualistische van Darwins leer en de drang naar samenwerking en gemeenschapszin waardoor muziek nu net gekarakteriseerd wordt. Wie wantrouwig staat tegenover muziek waar een Idee achter schuilt, hoeft nochtans niet te vrezen: dat gedachtegoed beïnvloedde de plaat ongetwijfeld, maar zit op geen enkel nummer ideologisch verscholen en is dus ook nergens expliciet te horen (hoewel we nog niet gecontroleerd hebben op mogelijke verborgen ideeën in achteruitgespeelde nummers).
Zelfs al zou het trio van The Low Anthem het idee van survival of the fittest in de muziekindustrie propageren, dan nog zouden ze zichzelf daar ongetwijfeld de das mee omdoen. Er wordt in hun muziek namelijk nergens regelrecht komaf gemaakt met traditie, en zelfs glamour en succes zijn nog steeds meer voor andere groepen weggelegd. The Low Anthem zweert nog altijd bij geruite hemden en akoestische gitaar, hoewel er op deze plaat, althans in vergelijking met hun debuut, al eens minder braaf uit de hoek wordt gekomen.
Oh My God, Charlie Darwin komt in veel nummers dus nog steeds overeen met de trage, rustige folkrock van op hun debuut, al mag daar aan toegevoegd worden dat de nummers op z’n minst meer afgewerkt klinken. Zo doet de simpelweg rustige en mooi meerstemmige opener “Charlie Darwin” de vraag oproepen — antwoord op een gele briefkaart mag — wie die overdadige glamour ooit uitvond en waarom dat ook al weer nodig was. Ook het daaropvolgende “To Ohio” doet meteen denken aan Iron & Wine en vroege Great Lake Swimmers. Maar net zoals de ontwikkeling die die laatste groep heeft meegemaakt, heeft ook The Low Anthem de ongeschreven muziekwet dat het muzikaal boeiend houden een inspanning vergt en bijwijlen broodnodig is, ontdekt.
Zo zijn in vergelijking met de rest van de plaat “The Horizon Is A Beltway” en “Home I’ll Never Be” rauwe uitbarstinkjes die de plaat aanvankelijk laten rammelen maar die uiteindelijk niet misstaan tussen de reeds gekende integerheid. Hoewel het nummers zijn die eerder gehoor geven aan de onbekende, hardere kant van de groep, accentueren ze net de soberheid van de rest: het zijn dan ook nummers als “Ticket Taker” en “To The Ghosts Who Write History Books” die als parels op deze plaat echt blijven hangen.
The Low Anthem is uiteraard noch een der vroegere volkeren die door verlaten steppen en toendra’s zwierven noch onderdeel van een of andere meedogenloze bijenpopulatie. Net zoals andere muzikanten echter is een belangrijke bepalende externe factor die ze wel moeten trotseren het grillige karakter van de luisteraar. Want ook al zijn we overtuigd dat Oh My God Charlie Darwin een geslaagde plaat is waarvan de ingetogenheid een welkome afwisseling is, de drang om pakweg Low van Bowie op te zwieren kan toch plots onverwacht de kop op steken. En net die onvoorspelbaarheid van muziekliefhebberij valt vooralsnog niet in wetten te gieten.