In 2006 stormde de toen 38-jarige debuutschrijver Jonathan Littell naar de top van de bestsellerlijsten met een onmogelijke roman, Les Bienveillantes. Een bijna duizend pagina’s tellende roman die de gruwelen van de Holocaust verhaalt vanuit het perspectief van een dader, zonder een greintje sentimentaliteit of berouw. Met de vertaling De Welwillenden viel ook Vlaanderen en Nederland.
Het boek is dan ook een huzarenstukje dat bijna vijf jaar geschiedenis tracht te vatten in nog geen duizend pagina’s, en terzelfdertijd zijn hoofdpersonage, de SS’er Max Aue, bij enkele van de belangrijkste gebeurtenissen uit de periode (Stalingrad, de uittocht uit Auschwitz…) aanwezig laat zijn. Door voor uitvoerige beschrijvingen en feitenweergaves te kiezen, slaagt Littell er in de steeds belangrijkere rol van Aue binnen de SS en de eindoplossing geloofwaardig te houden, alleen vangt hij er vanuit verhaaloogpunt schijnbaar weinig mee aan.
Want ook al is Aue een duistere ziel die een getroebleerde relatie heeft met zijn moeder, stiefvader en tweelingzuster terwijl hij blijft dromen van zijn enige onbereikbare liefde, toch blijven deze persoonlijke demonen slechts een tweederangsrol spelen binnen het grotere verhaal. Aue is een moreel dubieus personage dat een gigantische leegte met zich meedraagt, maar Littell doet geen moeite om hier een roman rond te bouwen. Liever houdt hij zich bezig met een minutieuze en gedetailleerde feitenkennis die zich ook uit in de hoofdstukkenopbouw (de titels verwijzen naar een danssuite).
Tezelfdertijd is die keuze ook logisch, want als ik-verteller ontbeert Aue nu eenmaal een uitgewerkte eigen identiteit waardoor zijn persoonlijke overtuigingen en bedenkingen slechts met mondjesmaat aan bod komen. De automaton die hij is, verkiest de gruwel die de Tweede Wereldoorlog kenmerkte, methodisch en klinisch te vertellen waarbij zelfs de schuldvraag als een steriele denkoefening benaderd wordt, veeleer dan als een persoonlijke gewetensstrijd. Het aantal pagina’s gewijd aan zelfbespiegelingen is zonder meer verwaarloosbaar. Daarenboven ziet Aue geen reden om zich schuldig te voelen zoals hij al in de eerste pagina’s te kennen geeft.
Vijf jaar heeft Littel zich verdiept in de geschiedenis van Nazi-Duitsland, waarna hij het boek op zes maanden schreef en het resultaat van zijn onderzoekswerk en passant in de roman pleurde. Dat studiewerk heeft zijn vruchten afgeworpen want naast onder meer een accurate omschrijving van de verschillende SS-diensten worden meerdere pagina’s besteed aan de verschillende talen en dialecten die gesproken werden in bepaalde Oost-Europese gebieden, alsook over de oorsprong van de zogenaamde "bergjoden".
Het teveel aan informatie haalt echter de vaart uit het verhaal, alsof Littell te hard de slimste jongen van de klas wil zijn. Het verhaal had in enkele honderd pagina’s verteld kunnen worden zonder de eindeloze beschrijvingen en gedetailleerde historische feiten erbij te sleuren. Al kan tegelijk ook de vraag gesteld worden of het boek wel zo sterk zou zijn zonder al die schijnbaar overbodige informatie. Misschien ligt de kracht net in die klinische beschrijvingen die als geen ander aantonen hoe dun het koord is waarop ieder mens balanceert, en hoe eenvoudig het is om kwaad te doen, zelfs tegen alle persoonlijke sentimenten in.
De Welwillenden is veeleer monumentaal dan geniaal. Littells kennis staat net als zijn literaire kunnen buiten kijf. Maar het betreft hier geen roman die met de geijkte maatstaven gemeten kan worden. Daarvoor overstijgt ze enerzijds de vastgelegde criteria terwijl het ze anderzijds nergens ook maar weet te benaderen. Wie De Welwillenden wenst te beoordelen, dient dit te doen binnen het universum van het boek zelf en kan alleen maar tot de conclusie komen dat het er is. Het maakt zichzelf kenbaar als een ego maar cijfert zichzelf ook weg door met feiten te goochelen. Littell heeft een roman geschreven die zich niet laat kennen en louter daarvoor dient gelauwerd te worden.