Als je in je hele leven slechts één boek schrijft, zorg er dan voor dat het de moeite waard is. Maak er een meesterwerk van dat niemand, jijzelf ook niet, kan overtreffen. Schrijf daarna memoires, aforismen, essays zo je wil, maar tracht nooit meer een roman te schrijven. Het is een raad die Elias Canetti mogelijk niet gehoord heeft, maar wel ter harte nam.
De in Bulgarije geboren maar voornamelijk in Wenen grootgebrachte Jood Canetti (1905 -1994) bracht in 1935 zijn magistrale roman Het Martyrium (Die Blendung) uit en richtte zich daarna op allerhande andere schrijfsels met als bekendste zijn studie naar hoe de massa ageert, Masse Und Macht. Een nieuwe roman zou er echter niet meer volgen, en terecht ook. Met Het Martyrium had Canetti zijn enige en definitieve boek geschreven. Dat hij in 1981 voor zijn verzamelde werk de Nobelprijs kreeg, was niet meer dan logisch, al had hij hem net zo goed voor dit ene boek verdiend.
In Het Martyrium draait alles rond macht en controle. Maar ook rond waanzin en de poging om het zelf binnen de wereld te handhaven koste wat kost. De ander is slechts een middel en een obstakel, al dient het vernietigd te worden veeleer dan aan de kant geschoven en gebruikt. Het Martyrium is echter ook een boek over boeken, want het zijn deze boeken die het verhaal mee vorm geven en vooruit stuwen. Rond hun logge aanwezigheid lijkt alles in een baan te cirkelen.
Het verhaal start met de wereldvreemde sinoloog Peter Kien wiens privé-bibliotheek van onschatbare waarde het enige is waarvoor hij leeft. Wanneer hij zich op een dag verleiden laat tot een huwelijk met zijn dienstbode Theresa, stort zijn wereld langzamerhand in. Want waar voor Kien alleen boeken bestaan, ziet Theresa enkel geld, en meerbepaald het geld van Kien. Geld dat ze oppotten kan, gierig als ze is en bang om ook maar een cent te veel uit te gegeven. Theresa en Kien zijn evenwel niet de enige of de meest vreemde personages in het boek.
Zo maken ook de oude huisbewaarder, een man die aan zijn uniform status en macht wenst te ontlenen die hij niet bezit, en de gebochelde Jood Fischerle, die droomt van Amerika en zichzelf als een schaakmeester beschouwt, hun opwachting. Net als Theresa wensen ook zij de wereldvreemde Kien voor hun doeleinden te gebruiken en net zozeer zijn ook zij verblind door hun eigen denkbeelden die geen ruimte laten voor welke andere gedachte of reflectie ook. De enige stem van de rede in het boek is Kiens broer Georg, een psychiater nota bene.
De stoet van vreemde figuren, de dramatische afloop alsook het tijdperk waarin het boek geschreven werd (de opkomst van het nazisme) verlenen aan Het Martyrium een resem van verklaringen en interpretaties die allemaal even vergezocht als realistisch zijn. De vrouwonvriendelijkheid, het antisemitisme maar ook de afkeer van gezagsdragers, wereldvreemde intellectuelen en zelfs een maatschappij in verval komen dan ook aan bod in een boek dat net zo goed wreed als humoristisch is, zij het op een wrange manier.
De kracht van Het Martyrium ligt immers in de afwerking. Het verhaal heeft nood aan de onderhuidse spot wil het zichzelf niet ten gronde richten in navolging van zijn personages. Canetti weet hoe hij op de dunne lijn moet balanceren waardoor zijn groteske het zichzelf nooit onmogelijk maakt. De onmacht en wanhoop die het boek uitademt wordt uitstekend gepareerd door een Oudgrieks cynisme dat die teloorgang in zijn hemd zet. Een vrolijk boek is het niet, maar droevig net zo min. Het Martyrium staat op zichzelf, zonder definities die het alleen maar onrecht zouden aandoen.