Met : Vincent Cassel, Cécile de France, Gérard Depardieu, Gilles
Lellouche, Roy Dupuis e.a.
Eind jaren zestig kreeg regisseur Arthur Penn heel wat kritiek
over zich heen omdat hij in zijn baanbrekende gangsterfilm ‘Bonnie
and Clyde’ de moordende en stelende titelpersonages te sympathiek
zou hebben gemaakt. Het publiek zat instinctief te duimen voor
Bonnie en Clyde, wat voor misdaden ze verder ook pleegden, en dat
zat de goegemeente niet lekker. Penns verdediging was simpelweg dat
een publiek zich nu eenmaal altijd identificeert met degene die
toevallig het vaakst in beeld komt. Zelfs in de ouderwetse,
nadrukkelijk moraliserende gangsterepossen met James Cagney uit de
jaren dertig en veertig zaten de kijkers zich heimelijk te
verkneukelen in al wat Cagney deed, alleen werden ze daar niet
verplicht om het toe te geven. De dood van Cagney in al die films
werd immers gepresenteerd als gerechtigheid, die van Bonnie en
Clyde als een tragedie. Datzelfde vraagstuk heeft zowat alle
moderne misdaaddrama’s parten gespeeld, inclusief ‘The Godfather’,
‘GoodFellas’ en (vooral) ‘Scarface’: is het mogelijk om van een
crimineel het hoofdpersonage van een film te maken zónder dat je
sympathie voor hem vraagt? In ‘L’Instinct de Mort’, het eerste deel
van een Frans tweeluik over het leven van beruchte gangster Jacques
Mesrine, is het niet anders. Regisseur Jean-François Richet heeft
hier een op Amerikaanse leest geschoeide, levendige en ostentatief
gewelddadige film gemaakt, die zich, als je niet heel goed oplet,
wel héél gemakkelijk laat bekijken als een glamoureus Robin
Hood-verhaal.
Vincent Cassel speelt één van zijn betere rollen als Mesrine,
die we voor het eerst ontmoeten wanneer hij eind jaren vijftig in
het Franse leger zit, om in Algerije de onafhankelijkheidsstrijd te
onderdrukken. Wanneer hij daarna terugkeert naar Parijs, komt hij
al snel in de onderwereld terecht. Via een vriend maakt hij kennis
met Guido (Gérard Depardieu), een soort peetvader die links heeft
met de extreem-rechtse groepering OAS. Via Guido promoveert Mesrine
al snel van kruimeldief tot professionele overvaller en moordenaar.
In 1962 belandt hij anderhalf jaar lang in de gevangenis na een
mislukte bankoverval. Nadien houdt hij zich ongeveer een jaar lang
koest, maar wanneer hij dan toch terug in de criminaliteit vliegt,
pakt hij het meteen groots aan: met zijn medeplichtige Jeanne
Schneider (Cécile de France) overvalt hij hotels, pleegt hij een
ontvoering en vlucht hij zelfs naar Canada en de VS. De reputatie
van Mesrine als Frankrijks publieke vijand nummer één groeit, samen
met de risico’s die hij moet nemen.
Het Mesrine-project van Richet is qua opzet sterk vergelijkbaar
met Steven Soderberghs ‘Che’-dubbelaar: ook hier krijgen we twee
biografische films rond een controversiële figuur, die gelijktijdig
werden opgenomen en met slechts enkele weken tussentijd werden
uitgebracht. Maar daar houdt de vergelijking dan ook op: waar
Soderberghs films stil en introspectief waren, wilt Richet hier
immers vooral zoveel mogelijk spektakel brengen, ook al gaat dat
dan ten koste van enige diepgang. Geen intellectuele shit
voor hem, hij wil gewoon een swingende actiefilm maken waarin de
kogels fluiten, het bloed rijkelijk vloeit en het stikt van de
lekkere wijven. Zo heeft iedereen zijn eigen prioriteiten,
veronderstel ik.
Richet peilt nooit op een overtuigende manier naar de motivaties
van Mesrine, en al bij al geloof ik ook niet dat die hem echt
interesseren. Hij is een actieregisseur, die een paar jaar geleden
nog de degelijke remake van ‘Assault on Precinct 13’ op zich nam,
en het is dan ook op die manier dat je naar ‘L’Instinct de Mort’
moet kijken: als naar een goed gemaakte actiethriller, die
toevallig gebaseerd is op ware feiten.
Los daarvan worden die ware feiten ook niet altijd even goed
naverteld: Richet en scenarist Abdel Raouf Dafri moeten
ongelooflijk veel gebeurtenissen samenballen tot een film van (in
totaal) vier uur, wat ervoor zorgt dat het scenario soms vreemde
sprongen moet maken. De kinderen van Mesrine komen vrijwel
onopgemerkt ter wereld (plotseling zien we een meisje van zes jaar
aan zijn mouw trekken en we gaan er dan maar van uit dat dat zijn
dochtertje is) en ook andere personages krijgen nauwelijks een
introductie. Jeanne Schneider zien we bijvoorbeeld voor het eerst
wanneer Mesrine haar aanspreekt in een café. Hij kent haar al van
vroeger, blijkbaar, maar wij weten niet wie ze is. In de volgende
scène plegen ze al samen een overval. Yup, het moet snel
gaan. Gangsterchef Guido krijgt iets meer uitdieping, maar een
scène waarin hij samen met Mesrine een mysterieus dossier gaat
pikken dat te maken heeft met de OAS, zal waarschijnlijk een eeuwig
raadsel blijven voor iedereen die Mesrines autobiografie niet
gelezen heeft. Op die manier blijkt ‘L’Instinct de Mort’ in
hetzelfde bedje ziek als 99 procent van alle biopics: de
makers willen te veel vertellen in één film, waardoor ze hun
personages niet kunnen uitdiepen en hun plotwendingen soms wel erg
snel naar het publiek moeten telegraferen. De sterkste sequens in
dit hele eerste deel is dan ook Mesrines verblijf in een Canadese
gevangenis, waar hij uiteindelijk uit ontsnapt. Dat is namelijk de
enige keer in de hele prent dat Mesrine langer dan vijf minuten op
eenzelfde locatie blijft, waardoor er eindelijk wat continuïteit en
suspense op gang kan komen.
Met dat al klinkt ‘L’Instinct de Mort’ misschien slechter dan
hij is – de film laat heel wat kansen liggen, maar goed, Richet
wilt er een spectaculaire actiefilm van maken, en dat is dan ook
precies wat hij doet. De prent flitst voorbij aan ruwweg de
snelheid van het licht en de actiescènes worden uitstekend in beeld
gebracht: we krijgen een energieke cameravoering, maar wel
voldoende wide shots en een montage die kalm genoeg is om
ervoor te zorgen dat we alles altijd kunnen volgen. Daar kunnen
heel wat Hollywoodiaanse adepten van de shaky cam nog wat van
leren.
Bovendien krijgen we Vincent Cassel in een geweldige hoofdrol
als Mesrine: de acteur krijgt hier de kans om zich helemaal te
laten gaan in een showy rol en beleeft er duidelijk lol
aan. In een andere film zou je zeggen dat hij overacteert, maar de
hele prent heeft een zodanig opgefokte sfeer dat zijn vertolking er
perfect in past. Cassel draagt de film moeiteloos, met een
degelijke (zij het minder opvallende) cast naast zich. Het heeft
overigens wel iets om Soeur Sourire een overval te zien plegen, al
kan dat ook aan mij liggen.
Het gebrek aan diepgang heeft ongetwijfeld gezorgd voor de
verwijten dat ‘L’Instinct de Mort’ Jacques Mesrine op een voetstuk
zou zetten als een soort moderne Robin Hood, terwijl hij eigenlijk
enkel geïnteresseerd was in de kick en de buit. Gedeeltelijk zijn
die verwijten terecht – we volgen als publiek nu eenmaal
automatisch het hoofdpersonage, en ook al weten we heel goed dat
hij een dief en een moordenaar is, wanneer hij uit de nor ontsnapt
willen we tóch dat hij veilig wegraakt. Maar anderzijds lijkt het
me fout om een politieke of morele agenda achter ‘L’Instinct de
Mort’ te zoeken. Die agenda raakt immers al snel verloren in de
nevels van het optrekkend geweerkruit.