Andrew Bird, dat is toch de man die met niet meer dan een viool, een gitaar en een loopstation indrukwekkend gelaagde platen en concerten weet op te bouwen? Die bijna altijd alleen op het podium staat, maar met zijn charisma en aanstekelijk spelplezier toch de ruimte weet te vullen? Er zijn geen zekerheden meer: op Les Nuits Botanique had Bird zowaar een band meegebracht.
Tijdens de instrumentale opener, die overvloeit in “Dark Matter”, doet Bird het nog even volgens het vertrouwde recept van loops en fingerpicking op de viool, maar terwijl hij zoals steeds zijn schoenen uittrekt, betreden Jeremy Ylvisaker, Mike Lewis en Martin Dosh het podium van een verrassend goed gevuld Cirque Royal, waardoor Bird zich plots in een heel traditionele gitaar-bas-drumsetting bevindt.
En het is nog maar de vraag of dat een verbetering is. “Masterswarm”, het eerste nummer met de hele band, geeft daar niet meteen een antwoord op. Ja, het geluid klinkt veel voller en gestroomlijnder dan we van Bird gewend zijn, maar echt overtuigen doet het op deze manier niet. Hetzelfde gevoel krijgen we bij “Oh No” en “Nomenclature” (ook niet meteen de hoogtepunten van recentste album Noble Beast): het klinkt allemaal niet echt slécht (Bird weet zich wel degelijk met goeie muzikanten te omringen), maar er lijkt een stuk minder ruimte te zijn voor de typische speelse Andrew Birdexperimenten. Nu Bird niet langer een glansrol toebedeeld krijgt, blijft het allemaal heel gewoontjes, en bij momenten zelfs ronduit saai.
Gelukkig is het niet al kommer en kwel: in de uitgebreide intro van “Effigy” (“over die dronken man aan het einde van de bar die iedereen wegjaagt met zijn samenzweringstheorieën, maar die we allemaal kunnen worden als we te veel alleen zijn”) mag Bird als vanouds loos gaan met loops en lagen, waarbij de drums van Martin Dosh het geheel een bijna dansbaar tintje geven. Het contrast met de rest van het nummer is zo nog groter dan op plaat, maar het werkt wel: de klassieke schoonheid van de song wordt extra in de verf gezet door de chaos die eraan vooraf gaat, en alles zit goed in deze versie — de vioolpartijen van Bird, de instrumentatie van Ylvisaker en Dosh, en vooral ook de backing vocals van Mike Lewis. Voor het eerst vormt de band dan ook echt een meerwaarde.
Nog beter wordt het met “Anonanimal”, hoewel we het even benauwd krijgen wanneer Lewis een saxofoon uit de coulissen tevoorschijn tovert. Lang duurt de vrees voor foute saxsolo’s echter niet: het geluid dat Lewis voortbrengt, is nog het meest verwant aan wat Dana Colley van Morphine met het instrument deed, en tijdens het instrumentale middenstuk — het lijkt haast postrock — toont de band eindelijk hoezeer ze door perfect samenspel een nummer boven zichzelf kunnen laten uitstijgen.
Het mag ondertussen wel duidelijk zijn dat een groot deel van de setlist bestaat uit nummers van op Noble Beast, maar helaas niet altijd de meest indrukwekkende. Toch zorgt Bird af en toe voor een verrassing: in de bissen wordt “Sovay” (van The Mysterious Production of Eggs) bovengehaald, waarbij voorprogramma Laura Marling voor wat onbeduidende backing vocals mag zorgen, maar het is vooral de vertaalde Kermitcover “Ce n’est pas facile d’être vert” die opvalt in de set, evenals publieksfavoriet “Why?”, dat Bird volledig solo brengt.
Er hadden echter meer van dat soort momenten mogen zijn. Andrew Bird heeft een indrukwekkende catalogus om uit te putten, maar kiest voor zijn bijna twee uur durende concert net iets te vaak voor de minder goede nummers. Combineer dat met een band die zelden toont waarom Bird hen precies meegebracht heeft, en u begrijpt dat wij deze keer enigszins teleurgesteld de zaal verlieten.