
Toen Billy Shakespeare nog een rekeltje was, en zijn grote
komedies, tragedies of koningsdrama’s geeneens in de steigers
stonden, hij niet wist hoe je een sonnet schreef en nauwelijks
anderhalve voet buiten Straford-upon Avon had gezet, pende hij
‘Titus Andronicus’ neer. Het stuk is verloochend en beschimpt door
de tand des tijds wegens te gruwelijk, en lijkt enkel Tim Burton
inspiratie te hebben gegeven. Tot vandaag, een bende jonge wolven
uit New Jersey, tongue-in-cheek als niemand anders, beslisten even
met 500 jaar cultuurgeschiedenis te gaan spelen.
Telt u even mee. Shakespeare, check. Seinfeld, check. Brueghel,
check. Albert Camus, fokkin’ doublecheck. Michael Stipe liet ooit
optekenen dat Morrissey de beste titels aan het firmament
had, maar er soms de nummers bij vergat te schrijven, Titus reikt
naar de troon van The Mozfather. We overdrijven een beetje, maar
enkel omdat het de plaat dichtritst.
‘Fear And Loathing in Mahway, NJ’ zet de toon. Een ijle intro laat
zich volgen door Conor Oberst from hell. Het is allemaal erg fris
van de lever, alsof Armand Pien het even bij het eerste lenteweer
heeft aangebracht, en eindigt met een Machiavellistische quote van
Aaron The Moor, het meest misselijkmakende personage uit Shake’s
stuk. Op ‘My Time Outside The Womb’ schotelt de band ons een opaak
geluid voor, gemengd met sardonische maar veel te overladen
teksten, die een erg bombastisch geheel creëren. Eenzelfde effect
bij rechtoe-rechtaannummer ‘Joset Of Nazareth’s Blues’. Alsof
frontman Patrick Stickles de kater en demonen van de avond voorheen
zijn lijf uit wil schruwelen. Bright Eyes? Bright
Eyes!
Maar Titus Andronicus gaat een stap verder. Waar Oberst zijn
onvrede met de wereld, de liefde of etherische sferen soms
toefluistert, gaat Stickles aan het schreeuwen. ‘Arms Against
Atrophy’ is een nieuw anthem om ‘Fuck Authority’ tegen te zeggen.
Al is Titus Andronicus zoveer intelligenter dan dat, doet het
denken aan de provo’s in Amsterdam, de punk van over het kanaal en
de kauwgom die we gisteren aan de deurklink van een politiecombi
kleefden – onze daad van verzet. ‘Upon Viewing Brueghel’s
“Landscape With The Fall Of Icarus”‘ is winnaar in de categorieën
‘songtitel van jaar’ en ‘culturele referentie van het jaar’, al
dingt het nooit mee naar de prijs voor ‘nummer van de plaat’.
Daarvoor is het onaffe geluid ons hier wat te eentonig. Nee, dan
‘No Future Part Two: The Day After No Future’. Het is het tweede
deel van ‘No Future’ – het eerste is een beetje een sof waarvan
enkel de Admiral Freebee-intro ons kon bekoren – misschien wel onze
favoriet van het lopende jaar, heerlijk no-nonsense, fantastische
outro, onthouden! Op ‘Albert Camus’ worden nog een laatste keer
alle demonen gelost, om te eindigen met een quote uit
‘L’Étranger’.
Er wordt doorheen de plaat gespeeld en geëxperimenteerd met
gitaareffecten dat het shoegazegenre nooit echt ver weg is. Over
het album hangt een soort existentialisme – Camus, had u’m? – dat
enerzijds aantoont hoe fucked up onze generatie is, maar dat
koppelt aan het hedonisme waarin dergelijke albums zo goed
floreren. Misschien is dat wel de essentie. Het klimaat, de banken
en de nationale voetbalcompetitie zijn naar de kloten, laat er ons
even van genieten.