Na muzikale omzwervingen bij het grungy Honey Is Cool en vooral nadat mevrouw bekendheid genoot als de helft van The Knife, doet Karin Dreijer Andersson het nu solo. Fever Ray heet haar nieuw vehikel en het gelijknamige debuut is een bloedstollende juweel van een plaat geworden.
Op de hoes van Fever Ray prijkt een portret van Karin Dreijer Andersson. De tekening is een geslaagde imitatie -of plagiaat, zo u wil- van de stijl van Charles Burns. Een betere keuze had Andersson niet kunnen maken -tenzij ze Burns zelf had kunnen strikken. De eerste Fever Ray-plaat ademt immers dezelfde sfeer uit als het werk van Burns. Daarmee neemt Andersson afstand van het geluid zoals ze dat samen met haar broer Olof Dreijer ontwikkeld had op Silent Shout, de laatste en hallucinant sterke The Knife-plaat. Eerder pikt Fever Ray in bij de moody kant van de Hannah Med H Soundtrack die The Knife in 2003 maakte. Maar terwijl die plaat nog een zoekende artiest liet horen die voorzichtig het muzikale spectrum aftast, klinkt Fever Ray zelfverzekerd en van de eerste tot de laatste seconde imponerend as hell.
De vergelijking met een trip mag dan al een cliché zijn dat zowat veertig jaar geleden al op zijn ultieme houdbaarheid gestoten is, toch is er geen betere manier om Fever Ray kernachtig samen te vatten. Fever Ray is immers een plaat die sluipend op je afkomt. Opener "If I Had A Heart" klinkt nog gereserveerd en ingehouden, alsof Fever Ray op kousenvoeten probeert binnen te komen, om je vervolgens, tijdens de zinderende finale van "When I Grow Up", een eerste serieuze uppercut te geven. "When I Grow Up" besluipt je onverhoeds en laat je bijna in verwarring achter: het nummer klinkt tegelijk uitermate creepy en behaaglijk warm, als lijken de bezwerende electronische klanken van Andersson in een handvol minuten te willen bewijzen dat beats net zo dubbelzinnig kunnen zijn als de mensen die erachter schuil gaan.
Die schizofrene situatie blijft gedurende de hele plaat sluimeren. Wanneer Andersson halverwege "Dry And Dusty" met haar hoge stem de gastbijdrage van haar broer van tegengewicht voorziet, slaat de mood van de song in een fractie van een seconde om van claustrofobische beklemming naar een lichtelijk euforisch gevoel. Bovendien beperkt Andersson zich op deze plaat niet tot de typische elektronica die we de laatste jaren van haar gewend zijn. De Zweedse laat op subtiele wijze zuiderse klanken en ritmes in de muziek van Fever Ray toe, met als gevolg dat het magische "Seven" gepaard gaat met een bijna ongrijpbare schoonheid.
Maar zelfs die schoonheid kan niet voorkomen dat Fever Ray met elk volgend nummer een nieuwe stap richting duisternis zet. "Concrete Walls" heeft werkelijk het effect van een sombere bunker, terwijl in "Now Is The Only Time I Know" het gevoel op de dool te zijn perfect in klank vervat wordt. En dan moet de finale van het afsluitend trio nog langskomen. "I’m Not Done" zet de draaikolk naar het einde gepast dreigend in, om vervolgens plaats te maken voor een sfeervol en sinister "Keep The Streets Empty For Me". Het laatste woord is voor "Coconut", een nummer dat niet onmiddellijk grijpbaar is en bijna paranormaal door het ijle zweeft. Maar hoe vreemd "Coconut" ook aandoet, de seconde dat het afgelopen is, voel je je even compleet onthecht.
Een album dat je met dat gevoel achterlaat, smeekt om superlatieven. Fever Ray is dan ook een bijna beangstigend goede plaat, eentje om hartstochtelijk te koesteren en waarin je je op elk ogenblik van een etmaal wil onderdompelen. Was Silent Shout nog een plaat die zich afspeelde tegen het warme licht van de opkomende zon, dan is Fever Ray de soundtrack bij het spookachtig maanlicht dat door de wolken breekt. En die soundtrack is een absolute must.