Afgesloten van de wereld, geïsoleerd van mens en dier en gespeend van ieder contact, kan de mens niet anders dan in zichzelf gekeerd aan de slag gaan met onverwerkte demonen. Bij Justin “Bon Iver” Vernon leidde dit tot een ingetogen pareltje, voor Raymond “Castanets” Raposa ligt de uitkomst in ongemakkelijk klinkende bastaardamericana.
Dat er in de wereld en het hoofd van Raposa al langer iets fout zit, werd in 2004 al duidelijk met het officiële debuut Cathedral waarop het geluid van de band inderdaad de galmende stilte van een kathedraal in zich droeg. Geheel conform het tijdperk/snoepje van de week werd de mix van folk, blues, americana, psychedelica en electro (!) gecategoriseerd onder de noemer new weird folk, al was en is de — in essentie even weinigzeggende — term acid americana of het door hem zelfbedachte derailed psychedelic country net zo goed van toepassing.
Op de opvolger First Light’s Freeze (2005) werd voor een aardser geluid gekozen, al blijven de verschillen minimaal. Een jaar durende depressie culmineerde in 2007 in de plaat In The Vines, zonder meer de meest donkere en introverte plaat van de sowieso al hermetische en weinig opbeurend klinkende Castanets. City Of Refuge pikt in op de vorige platen en laat opnieuw dezelfde (be)vreemde(nde) mix van stijl en invloeden horen. Muzikaal gezien plaatst Raposa zich namelijk telkenmale op de kruisweg van gothic country en acid folk, waarbij nooit helemaal duidelijk wordt welke stijl de bovenhand neemt.
De lijn van de vorige platen wordt niet alleen muzikaal maar ook thematisch doorgetrokken door opnieuw met kortere intermezzo’s te werken. Maar waar deze op de twee vorige albums zo geplaatst waren dat ze als het ware clusters van songs groepeerden, lijken ze ditmaal net als bij Cathedral veel willekeuriger verspreid te staan. Zo kan pas vanaf het vierde nummer, “Prettiest Chain” van een nummer in de klassieke betekenis gesproken worden en volgen snel daarna de korte nummers (nauwelijks twee minuten elk) elkaar op.
Toch zou het verkeerd zijn om alleen de langere, gezongen songs als volwaardige nummers te beschouwen. Daarvoor is pakweg “Refuge” niet alleen te zeer opgevat als een lang uitgesponnen sfeerstuk dat op een tweetal ideeën steunt, maar is het kortere “Celestial Shore” bijvoorbeeld veel beter uitgewerkt. Ondanks hun verschillende tijdsduur en initiële verschil, opgewekt door het verwachtingspatroon dat gepaard gaat met zangpartijen, is het veiliger om te stellen dat City Of Refugeéén gigantische schets is waarbij alleen de gehanteerde elementen licht verschillen.
De sfeer op deze plaat, opnieuw een van desolaatheid en galmende grootsheid, valt net zo goed te horen in “Glory” (net geen vier minuten) als in “I’ll Fly Away” (nauwelijks anderhalve minuut). Die laatste song vertoont overigens gelijkenissen met Fleet Foxes’ “White Winter Hymnal”, zij het dat bij Castanets een verloren wanhoop weerklinkt die nooit in het werk van Fleet Foxes aanwezig zou kunnen zijn. Raposa verleent aan zijn muziek immers een wezenskenmerk dat genrebeschrijvingen overstijgt door de persoonlijke tragiek die er ongewild insluipt.
In andere tracks, bijvoorbeeld “Savage” of “Shadow Valley”, doet zijn stem dan weer aan onder meer Simon Finn met country-inslag denken en is de muziek dermate diep geworteld in gothic country (galm te over) dat het lijden een nieuwe, ongekende dimensie krijgt. Elke parallel en gelijkenis doet de plaat onrecht aan, louter doordat Castanets zich kwantumgewijs nooit eenduidig laat kennen. Elke definiëring sluit andere elementen uit.
Met Castanets heeft Raposa al lang zijn plaats en niche gevonden. Vanuit dat oogpunt is City Of Refuge gewoon de zoveelste (of beter vierde) plaat in de rij. Een eigen identiteit hoeft echter niet met elk nieuw album heruitgevonden te worden, vooral niet wanneer ze van bij de start al voldoende eigenzinnig was. City Of Refuge heeft een duidelijke plaats binnen het oeuvre van Castanets, maar dan ook alleen daar.