“Vlaanderen heeft Herman Brusselmans en Wallonië Amélie Nothomb.” Het is een lafhartige vergelijking maar er zit een kern van waarheid in: beide auteurs hebben een indrukwekkend productieniveau en zijn net zo goed bekend om hun uitgesproken persoonlijkheid als om hun literaire kwaliteiten. Maar de verschillen zijn net zo groot.
Zo kan er nauwelijks een recensie voorbijgaan of Nothombs bizarre eetgewoonten komen wel op een of andere manier aan bod. Nu heeft zij daar zelf mee de hand in gehad door haar publieke imago te helpen cultiveren en door in boeken als De hongerheldin op nauwelijks verholen wijze over haar eigen strijd met anorexia te praten. De autobiografische romans (onder andere Vuurwerk en ventilators, De verloofde van Sado en Met angst en beven) worden afgewisseld met grimmige sprookjes waarbij de fascinatie voor lelijkheid en het abberante steevast de boventoon voeren.
De vlotte schrijfstijl, groteske verhaallijnen en (schijnbaar) grove filosofische uitingen die in de korte verhalen aan bod komen, maakten van Nothomb al snel een veelgelezen en geliefde romancier. Alleen dreigde haar output ten langen leste een karikatuur van zichzelf te worden en kwamen de klassieke ingrepen, wendingen en bon mots na het zoveelste boek vooral als slaapverwekkend over.
Champagne had dan ook op geen beter moment kunnen komen. Want hoewel de roman opnieuw alle typische Nothomb-elementen bevat (zwarte humor, misantropische uitlatingen, onverschilligheid jegens bijna alle anderen, …) laat het boek zich ontzettend vlot lezen en is de schetsmatige afhandeling nooit storend. De genaamde suspension of disbelief die bij de laatste paar boeken een harde noot om te kraken was, komt ditmaal gezwind om de hoek gestormd om de lezer met de nodige flair voorbij alle ongeloofwaardigheden te loodsen. En die zijn in dit boek ruim voorhanden.
De dag nadat hij op een feestje te horen gekregen heeft dat je nooit iemand in je huis mag uitnodigen omdat ze daar sterven kunnen, laat Baptiste Bordave een gestrande automobilist gebruik maken van zijn telefoon. En zoals in een roman van Nothomb te verwachten valt, sterft de man plots waardoor Bordave louter een dag na het gesprek effectief ongevraagd met een lijk opgezadeld zit. Maar waar ieder weldenkend mens de politie opbellen zou, besluit Bordave — de raad van zijn gespreksgenoot van de avond ervoor indachtig — de identiteit van de dode over te nemen.
De fysieke gelijkenis is volgens Bordave namelijk groot genoeg om de dode zijn identiteit en (voormalig) doordeweekse leven te geven terwijl hij zich de eigendommen en het leven van zijn nobele dode, wijlen Olaf Sildur, toe-eigent. Die laatste blijkt in een kast van een villa te wonen en bovendien een aantrekkelijke vrouw te hebben die nooit vragen stelt en louter champagne drinkt. Het is voor Bordave, die vanaf nu als Olaf door het leven gaat, dan ook een koud kunstje om zich als een collega van de mysterieuze Olaf voor te doen. Maar dan duiken Olafs echte collega’s op en gaat de bal aan het rollen.
Met Champagne is Nothomb, na het eerder teleurstellende Zwavelzuur en het matige Dagboek van een zwaluw, opnieuw op kruissnelheid gekomen. De premisse wordt nog steeds even absurd als logisch afgehandeld terwijl het verhaal zonder enige gêne richting uitgang holt en verder niet te veel behoefte heeft aan diepzinnig gezwam, nutteloze zijsprongen of enig ander (literair) obstakel. Nothombs laatste mag met andere woorden opnieuw met een rotvaart uitgelezen worden om daarna in een (vergeet)hoekje te belanden.