In literaire kringen was hij al langer bekend, maar dankzij de Coen-brothers’ verfilming van No Country For Old Men zou Cormac McCarthy nu ook geen onbekende meer mogen zijn bij cinefielen met interesse in een goed boek. De Coen-broertjes verfilmden de gelijknamige roman namelijk meer dan getrouw.
Dat McCarthy filmisch schrijft, is dan ook een understatement van jewelste, maar dat zijn verhalen schijnbaar ook elke spanningskracht missen, is al evenzeer een meer dan terechte opmerking. Eenieder die een boek van McCarthy doorworsteld heeft, zal beamen dat de man er werkelijk alles aan doet om elke spanningsboog uit zijn verhalen te bannen. Zijn romans lezen ondanks hun inhoud vaak als telefoonboeken.
Het is een crue vaststelling maar het is wel de waarheid: McCarthy schrijft als een boekhouder. Paradoxaal genoeg weet hij tezelfdertijd ook enorm filmisch te vertellen zonder dat er ooit een detail te veel of te weinig onthuld wordt. Met een uitgekiende precisie en spaarzaamheid weet hij een verhaal, een personage of een wereld op te roepen en te schetsen zonder in karikaturen of stereotypen te vervallen.
In De weg (winnaar van de Pulitzer-prijs voor fictie) waagt hij zich aan een dystopische vertelling. In een niet nader genoemde toekomst en land trekt een vader samen met zijn zoon door een verwoest land waar nauwelijks leven bestaat. De weinige overlevenden van een (vermoedelijk) wereldwijde ramp trekken eenzaam verder of hebben zich in communes teruggetrokken, waarbij slavernij en kannibalisme maar al te vaak aan de orde van de dag zijn. De protagonisten, aangeduid als “de man” en “de jongen” reizen over de verlaten wegen in de hoop op een beter bestaan.
Andere schrijvers zouden hiervan dankbaar gebruik maken om een boompje op te zetten over nucleaire en andere dreigingen die onze aarde bedreigen of net een psychologische roman schrijven waarbij grootse thema’s als goed en kwaad niet uit de weg gegaan worden. Bij McCarthy is echter niets van dat alles te vinden. Natuurlijk zijn er “goeden” en “slechten”, al blijft het de vraag in hoeverre dergelijke begrippen van toepassing zijn op hen die op het eigen overleven teruggeworpen zijn. Maar zelfs die bedenking maakt McCarthy uiteindelijk niet: hij registreert louter met een koude zakelijkheid, zonder ook maar iets te voelen voor zijn personages.
Het reisverhaal van de man en de zoon wordt in één lange ruk geschreven zonder een onderverdeling in hoofdstukken. Daarnaast wordt er geen onderscheid gemaakt tussen het verhalende element (de alleswetende auteur die beschrijft) en de korte, moeizame gesprekken tussen personages. Zonder een enkele aanduiding rond wie aan het woord is, moet de lezer zelf maar gissen wie wanneer spreekt (al is het telkens redelijk snel duidelijk). Het zijn enkele stilistische elementen en ingrepen die De weg enerzijds zwaarder om te verteren maken, maar anderzijds de essentie van het boek nog meer onderstrepen.
De weg is geen boek dat wil behagen in positieve of negatieve zin, maar is de neerslag van een mogelijke toekomst zonder dat daarbij ook maar een moment een oordeel geveld wordt. Dat McCarthy bovendien elke vorm van compromis of schoonschrijverij uit de weg gaat, laat het verhaal nog harder aankomen. De filmische beschrijvingen nopen tot een verfilming (die er ook aankomt) terwijl het verhaal zelf schreeuwt om een ziel of een sprankel van mededogen.
De weg ontbeert iedere betrokkenheid en medeleven. Het is een droog verslag weergegeven binnen een roman. Het is in dat opzicht een taai en onleesbaar boek maar het roept ook een onbestemd onbehagen op dat de lezer verweesd achterlaat. McCarthy confronteert zijn publiek op een geniale wijze louter door zijn manier van (be)schrijven. De weg vraagt geen erkenning, noch legt het rekenschap af; De weg is louter aanwezig.