Nu Bakelandt al een tijdje op een laag pitje staat, probeert zijn uitgever de reeks onder de aandacht te houden. Een slimme manier daarvoor is proberen een nieuw publiek aan te boren. En dat kan nog altijd het best door lezers te laten beginnen bij het begin.
Het striplandschap van midden jaren zeventig is in niets te vergelijken met dat van vandaag. Van graphic novels had geen hond gehoord, Kamagurka was nog geen gevestigde waarde en de markt werd gedomineerd door strips voor het hele gezin. Dagelijks twee brave strookjes in de krant: Nero en Suske En Wiske deden het al decennia lang en de markt bleek verre van verzadigd: ook Kiekeboe zou al gauw een flink deel van de koek opeisen. Maar er was nog een andere speler opgedoken: scenarist Daniël Janssen (die opereerde onder het pseudoniem J. Daniël) en tekenaar Hec Leemans verenigden in 1975 hun krachten en slaagden er in een historische strip te slijten aan een dagblad. Met als hoofdpersonage Ludovicus Bakelandt, rond 1800 een soort kruising tussen Patrick Hamers en Freddy Horion, die niet keek op een roofmoord meer of minder.
Beide auteurs hielden het basisgegeven over en herkneedden Bakelandt naar eigen goeddunken. En met succes. Bakelandt moet veruit de boeiendste krantenstrip geweest zijn van de laatste decennia van de twintigste eeuw. Zelfs na het overlijden van Janssen ging de reeks niet ten onder. Leemans wist Bakelandt draaiende te houden, met succes en op een zeker niveau, wat geen sinecure is gezien het tempo waaraan een auteur zich ketent bij het produceren van een dagbladstrip.
Door Leemans’ andere bezigheden van de laatste jaren is het ontstellend rustig geworden rond Bakelandt. Gelukkig doorbreekt Standaard Uitgeverij thans de stilte door de eerste drie verhalen in één bundel opnieuw uit te geven. En zelfs ruim dertig jaar na hun oorspronkelijke verschijning, blijken deze strips nog niets aan hun kracht ingeboet te hebben. Daarvoor is Bakelandt namelijk te puur.
Het eerste verhaal is bijvoorbeeld nog maar amper begonnen, of er valt een eerste dode, iets dat in die dagen, zeker in familie- en krantenstrips, geen dagelijkse kost was. En het zou niet de laatste zijn. Bovendien deed met Bakelandt niet alleen geweld, maar ook een vleug erotiek zijn intrede. Was (en is) Fanny, die samen met haar pa Kiekeboe ongeveer gelijktijdig haar intrede deed in de stripwereld én dezelfde krant, hoofdzakelijk een cartooneske meid, met Rooie Zita verscheen voor het eerst een vrouw van vlees en bloed op papier.
Daarin verschilt Bakelandt van de doorsnee krantenstrip: de kleurrijke personages die de verhalen bevolken hebben karakter en persoonlijkheid. Een na een duiken ze op in De Bloedwet: Bakelandt, Collin D’Herbois, Raoul De Crèvecoeur, Zita en Pier Den Bult, om er maar enkelen te noemen. In de loop van de serie zullen de figuren zich ontwikkelen tot menselijke karakters waarvoor zelfs de grens tussen goed en kwaad niet altijd even duidelijk is.
Natuurlijk blijft het een strip en is het simpelweg entertainment: de verhalen van Leemans en Daniels hebben een andere Bakelandt als hoofdpersonage dan de historische Bakelandt. Hier geen genadeloze roverhoofdman die niets of niemand ontziet, maar een Robin Hood-achtige held die onrecht bestrijdt. Maar zelfs ondanks die historische incorrecties, blijft Bakelandt uitermate genietbaar, zeker de eerste albums. Met hun ruw karakter, dat niet alleen afkomstig is van de inhoud van de verhalen, maar net zo goed van Leemans toen nog ongepolijste tekenstijl, stralen ze een authenticiteit uit die de meeste familiestrips niet geven is.
Het enige spijtige aan deze uitgave, is dat niet gekozen werd om opnieuw voor de zwart-wit versie te kiezen: de inkleuring komt namelijk enigszins geforceerd over in de ruwe en schaduwrijke lijnvoering van Leemans. Los daarvan is het vooral interessant om deze bundeling naast de recente albums van de tekenaar te leggen. Het staat iedere artiest vrij zijn dagen te vullen met het tekenen van de strips die hij zelf wil, maar persoonlijk zien we toch liever Pé Bruneel in actie dan Marcske.