Dat de Scandinavische landen een even diverse en bloeiende muziekscène hebben als de andere (niet-Britse) Europese landen wordt geregeld over het hoofd gezien. De grote namen trekken alle aandacht naar zich toe en reduceren het hele gebied tot een wereld van vrolijke elfjes en stoere op bloed beluste vikingen. Paavoharju ontkracht dat cliché en toch ook weer niet.
Eigenzinnige popfolktronica is misschien nog de beste omschrijving voor de hoogst persoonlijke mix van (Finse) folk en “Scandinavische elektronica” die te horen valt op Laulu Laakson Kukista. Net zoals op het debuut Yhä hämärää brengt de groep een wirwar van ideeën en aanzetten die de ene keer uitgroeien tot een volwaardig nummer en in het andere geval niet meer zijn dan een aanzet tot vormen. Het geeft de plaat in de eerste plaats de allure van een lang uitgesponnen nummer dat verschillende zijwegen inslaat.
Is "Pimeänkarkelo” een uit de hand gelopen intro of toch een volwaardig nummer? Met Paavoharju valt zoiets nooit met zekerheid te zeggen. Het nummer is namelijk niet het enige dat omgevingsgeluiden, vrouwenkoorzang en de typerende Scandinavische dromerige electroklankjes door elkaar gooit. Zo is er ook het triomfantelijke folktronicanummer “Uskallan” dat traditionele zang en melodieën paart met enkele electrogolven.
Nog vreemder wordt het daarna met “Kevätrumpu”: alsof La Bouche (“Be My Lover”) opeens besluit zijn nummer te doorspekken met de nodige Finse folk en pop. Het nummer vormt de grootste, maar zeker niet de enige verrassing op een plaat die maar geen kleur bekennen wil. Mogelijk roept het tijdloze “Tuosku Tarttuu Meihin” daarom herinneringen op aan de Romantiek dankzij de piano, maar laat het ook de nodige achtergrondruis toe alsof het de tijdloosheid extra wil benadrukken.
Die Romantiek laat zijn licht ook schijnen op “Ursulan Uni”, waar gespreksflarden en korte gortdroge drumslagen de door aanspoelende golven gedragen zang net niet overstemmen. Het geheel laat zich eens te meer niet louter kennen als wel ervaren. Geen wonder dat “Kirkonväki” zowel als een electro-operasuite, een op hol geslagen folktronicanummer, als een duisterpretentieuze avant-gardecompositie kan opgevat worden zonder dat een van de omschrijvingen de song vat.
Haast achteloos wordt op dezelfde plaat ook “Tyttö Tanssii” geserveerd: een popnummer in de Japanse poptraditie. Opmerkelijk catchy en toegankelijk maar tezelfdertijd ook zo van de pot gerukt dat alleen vreemde vogels iets dergelijks zouden kunnen uitbroeden met het oprechte geloof dat het grote publiek hier op wacht. Bovendien getuigt het van lef om meteen erna het van weemoed doordrongen rouwlied “Sumuvirsi” (inclusief kraaigekras!) te brengen.
Met een been in de traditie en met het andere in de hedendaagse tijd klinkt Paavoharju vooral als een groep die buiten tijd en ruimte staat. Zelfs een eenvoudige ballade als “Tuosku Tarttuu Meihin” laat zich geen tijdsinterval aanmeten, ook al blijft een periode kort voor of na de Tweede Wereldoorlog de veiligste gok. Het oog voor detail en sfeer dat doorheen de hele plaat te horen valt, uit zich zelfs in de kortere nummers “Alania”, “Salainen Huone” en de niet getitelde laatste track.
Ook op zijn tweede plaat creëert Paavoharju een geluid dat zich zowel verbonden weet met de Finse geschiedenis als met de (electro) avant-garde zonder zich ooit tot een van beide kampen te bekennen. Laulu Laakson Kukista laat zich niet omschrijven of benoemen. Het is een album dat buiten de gekende terminologie en landgrenzen valt, en net daardoor universeel wordt.