Een concert van Cat Power is een beetje zoals een weersvoorspelling: voor elk optreden vraagt het aanwezige publiek zich luidop af in welke toestand ze ditmaal weer zal verkeren. Het antwoord van vanavond bevindt zich eveneens in het Frank Deboosere-jargon: wisselvallig.
Nochtans begon Chan Marshall uitermate goedgemutst. Een wierookstokje voor de sfeer en die zijdezachte stem die blijft verbazen. Doel van de avond: covers. Wie hierheen is gekomen voor Cat Power-nummers is er — enkele uitzonderingen niet meegerekend – aan voor de moeite. Ook wie de losse, interactieve Cat Power uit de The Greatest-tour verwacht, mag op zijn lip bijten. Marshall gedraagt zich naar de naam van haar tweede en nieuwste coveralbum, als een Jukebox. Ze slikt als het ware de muntjes, kondigt mechanisch aan welk nummer zal volgen en brengt haar typische, eigenzinnige interpretatie ervan.
Net als vorig jaar wordt ze bijgestaan door de uitstekende Dirty Delta Blues (Judah Bauer, Jim White, Greg Foremann, Erik Paparazzi), die tijdens de twee openingsnummers opvallend op de achtergrond blijft. Een bewuste opbouwkeuze, zo blijkt. Tijdens “Fortunate Son” (CCR) opent de band zich gradueel als een waaier om zich perfect rond Marshall’s stem te wikkelen. Het brengt een soort levende schoonheid teweeg die we een beetje misten op het album.
Naast nummers uit Jukebox brengt ze een pak onuitgegeven country- en soulcovers. Gaande van “At The Dark End Of The Street” (Percy Sledge) over “Fortunate Son” naar “Makin’ Believe” (Merle Haggard) loopt alles gesmeerd. Zoals steeds opgesloten in het wereldje achter haar haar loopt Cat Power — minder neurotisch dan vorige keer — van links naar rechts. Op sommige momenten klinkt ze zo kwetsbaar dat we een zweem van de ontroerende Katia — Marshall’s cameorol in Wong Kar-Wai’s “My Blueberry Nights” — ontwaren.
Wanneer ze bovendien met “It Ain’t Fair That It Ain’t Right” (Dolly Parton) aan een ijzersterk blok van vijf begint, waaronder haar eigen “Metal Heart” (Jukebox-versie — onbetwistbaar hét hoogtepunt — besluiten we voorbarig dat Cat Power in topvorm is.
Maar precies dan loopt het onaangekondigd mis. Na een onderbroken “New York New York” (Frank Sinatra) last Marshall een van haar beruchte plaspauzes in. De twee overgebleven gedupeerden — toetsenist Foremann en Judah Bauer — verdiepen zich dan maar in sci-fi-improvisaties, waarna Marshall — bewilderde blik en bepoederde neus (?) — zonder enige verklaring noch verontschuldiging Joni Mitchell’s “Blue” inzet.
Wat volgt is een ongeïnspireerd blok eentonigheid. “Lived In Bars” en “Could We” klinkt zo ironisch en vlak dat we ons afvragen of ze zonder Dirty Delta Blues niet al lang zou vervallen zijn in haar oude gewoonte van afgebroken nummers. Cat Power blijft overduidelijk de luie soldaat die door haar backing band verplicht wordt enigszins in het gareel te blijven lopen. In haar trip kent ze geen maat. Wanneer het al lang tijd is om voorgoed de coulissen in te duiken, gooit Marshall er nog een tiental nummers bij. Na 26 nummers en een betekenisvolle “Take a good look at my face / You see my smile looks out of place / If you look closer, it’s easy to trace / The tracks of my tears” (Smokey Robinson) blijft Cat Power nog minutenlang bloemen uitdelen aan het publiek.
“Het komt goed met Cat Power” is de aanhoudende teneur van iedere Cat Power-live-recensie. Ook deze keer beamen we. Ondanks enkele missers was ze er misschien vanavond al.