Het heeft jaren geduurd, maar Dale Grundle heeft een nieuwe band op poten gezet. Een van de grootste songschrijverstalenten van de jaren negentig keert daarmee terug naar de wereld van de dromerige, ingetogen liedjes. Een wereld waar de concurrentie vooralsnog de duimen moet leggen.
De naam Dale Grundle zegt u waarschijnlijk niks, maar wie op een autistische manier met liner notes omgaat, weet mogelijks wel over wie het gaat. In de eerste helft van de jaren negentig richtte Grundle, toen nog een scholier, samen met enkele vriendjes het indiepopgezelschap Catchers op. Die band kende nooit een grote doorbraak, maar was een typische indieband: twee fijne platen gevuld met dromerig melancholische pop (Mute uit 1994 en Stooping To Fit vier jaar later) die het goed deden bij critici en een kransje ingewijden. Bovendien was de groep, zeker na het verschijnen van de tweede plaat, zowat Big in France. Begin 1999 was het sprookje echter uit en volgde de grote stilte…
… tot Grundle in 2006 liet vallen dat hij er opnieuw klaar voor was. Drie alom lovend onthaalde ep’s volgden en thans ligt een eerste langspeler in de winkel. We’re Becoming Islands One By One is de plaat in kwestie en die mag er absoluut zijn. Veel is er overigens in wezen niet veranderd, zo valt bij het beluisteren vrij snel op. Grundle behoudt de tedere, intrieste ondergrond die tevens de rode draad vormde bij Catchers en bouwt daarop indringende akoestische nummers.
Daarbij is het niet moeilijk aan artiesten als Ellioth Smith te denken, of in het geval van "Dressed For Rain" aan Gus Black, met wie The Sleepings Years hoorbaar zielsverwantschap deelt. Bij momenten is zelfs de landelijke inslag van The Cave Singers niet ver weg: de handclaps en het zachte gitaargetokkel van "Macosquin, Coleraine" roepen een puurheid op die eigenlijk alleen nog te vinden is in bepaalde westerns. Vóór er blauwhemden in beeld verschijnen, voor alle duidelijkheid.
Helemaal dromerig zijn Grundle en Co in opener "Setting Fire To Sleepy Town": een nummer om stil van te worden, niet in het minst door de knap uitgevoerde evenwichtsoefening tussen hoop en wanhoop. Het is die tweespalt die van dit debuut zo’n spannende plaat maakt. Eentje met potentieel, overigens. Eens de pianomelodie van "Human Blues" zich in je hoofd genesteld heeft, is ze er met geen stokken uit te krijgen. En in een wereld waar Coldplays allerhande het alleenrecht lijken te claimen op het maken van ingetogen muziek, is zo’n nummer een absolute verademing.
En zo ervaren we heel We’re Becoming Islands One By One: als een plaat die opluchting biedt, ondanks de eigen, niet bepaald opgewekte aard van de langspeler. Somber of niet, de tien liedjes op We’re Becoming… zijn zodanig mooi dat ze tegelijk ontroeren en een subtiele glimlach oproepen bij de zachtjes wegdromende luisteraar. Wie zoiets kan, is in staat tot ware schoonheid.