Live is Danko Jones een torpedo die altijd doel treft. Zet uw bomma tijdens een van zijn optredens voor het podium en ook zij duikt wild om zich heen schoppend de moshpit in. De vierde plaat van de Candees is echter niet meer dan een schot voor de boeg.
Tot vandaag waren de cd’s van Danko Jones hét probate middel waarmee vrouwen konden testen of hun man een ’echte vent’ is. Je weet wel, zo eentje die niet helpt in het huishouden, onbeschaamd naar voorbij trippelend vrouwelijk schoon staart en zijn ware emoties verbergt onder een dikke laag haantjesgedrag. De test gaat als volgt. Je plant je mannelijke wederhelft neer op de bank, zet hem een koptelefoon op en laat Born A Lion, We Sweat Blood of Sleep Is The Enemy een tijdje door zijn brein razen. Is uw huiskamer na een kwartiertje volledig aan spaanders geslagen, dan hebt u een prachtexemplaar van een steeds zeldzamer wordende soort aan de haak geslagen.
Jones stond tot dusver garant voor potige bluespunkrock waarop het aangenaam kopstoten uitdelen is. Hij slaagde er bovendien wonderwel in, om de tomeloze energie van zijn vuilgebekte live performance op plaat te vangen. Helaas komt aan deze traditie met Never Too Loud een einde. Is het de invloed van producer Nick Raskulinecz (Foo Fighters, Marilyn Manson, Rush) die er voor zorgt dat Danko Jones anders klinkt dan we gewend zijn? We durven het niet met zekerheid te zeggen, maar het resultaat van deze ’vernieuwingsoperatie’ is allerminst indrukwekkend.
Zo heeft een onverlaat bijvoorbeeld een akoestische gitaar op "Take Me Home" binnengesmokkeld, en haalt Danko zowaar zijn kopstem boven. Wij moesten godbetert aan "Teenage Dirtbag" van Wheatus denken en dat is in geen geval een compliment. Dichter bij pop is de Canadees nooit gekomen. Dichter bij slappe kak ook niet.
Dit popexperiment blijft gelukkig beperkt tot één poging, maar helaas is de brutale — én kwaliteitsvolle! — testosteronrock van de vorige platen ook in het gros van de andere nummers ver te zoeken. In plaats daarvan beweegt de groep zich steeds meer in de richting van uitermate belegen classic rock, een genre waaraan bijvoorbeeld ook Velvet Revolver zich met graagte bezondigt. Deze verschuiving in het groepsgeluid kan het best worden geïllustreerd aan de hand van "Forest For The Trees", waarin de band samen met Pete Stahl (Scream) en John Garcia (Kyuss, Hermano) een tenenkrommende Black Sabbath-imitatie neerzet. Het is dat Tony Iommi nog niet dood is of hij draaide zich om in zijn graf.
Opener "Code Of The Road" is eigenlijk het enige nummer waarin het de groep lukt om een interessante draai te geven aan zijn geluid. IJle new-wavegitaren sleuren je het nummer in, waarna wild beukende drums en een diep grommende bas het gevecht aangaan met de zanger die zijn teksten uitspuwt, als waren het gifpijlen op zoek naar een halsslagader. Een song die bewijst dat vernieuwing mogelijk is, zónder je eigenheid te verliezen en je ziel te verkopen.
"City Streets", "Still In High School" en "Let’s Get Undressed" zijn songs die aan de ’oude’ Danko Jones doen denken, maar geen van hen haalt het niveau van eerder werk. De machopose die op zijn vorige platen nog onderstut werd door sterke nummers, komt deze keer haast lachwekkend over.
Never too loud is kortom een bijzonder teleurstellende plaat geworden. We mogen dan ook hopen dat dit album niet meer was dan een excuus om zo snel mogelijk opnieuw te kunnen toeren. Live spelen is immers dat wat Danko Jones het beste doet, zoals hij trouwens in "Code Of The Road" zelf aangeeft: "I live by the code of the road, every single night of my life. Nobody knows a single place I go, city by city, night after night." Het beloven weer eenzame avonden te worden voor mevrouw Jones…