97 min. /
Japan / 2007
« Er zijn geen vaste regels, weet je. » De zin die als
onvergankelijk onkruid de hele film door blijft opduiken, vat het
goed samen: er zijn inderdaad geen vaste regels om iemands dood te
verwerken. Er bestaat geen ‘altijd prijs’ stappenplan dat je vlot
door je verdriet heen loodst en doekjes tegen het bloeden aanbiedt.
In de psychologie spreekt men van vier stadia die men bij een groot
verdriet moet doorworstelen: de schok, de ontkenning, de depressie
en uiteindelijk de aanvaarding. Dat is de theorie. In de praktijk
zijn er ook mensen die voor altijd blijven steken in de tweede of
derde fase. Het verdriet kan zo overweldigend groot zijn, dat je er
met je verstand niet bij kan. Doen alsof er niets gebeurd is en
alles blokkeren, lijkt dan de enige manier om ermee te leven. Soms
duurt ontkenning wel drieëndertig jaar lang, zoals bij het
hoofdpersonage uit ‘Mogari no Mori’.
Shigeki, een koddige grijze man met een spleetje tussen zijn
tanden, heeft het verlies van zijn vrouw Mako nooit kunnen
verwerken. Hij leeft met een handvol andere bejaarden in een
rustoord temidden van de natuur. Een idyllische plek, waar ze hun
dagen doorbrengen met knutselen en filosoferen over het leven. Een
soort van rustgevende wachtkamer in afwachting van het moment
wanneer ze zelf het tijdelijke voor het eeuwige zullen inruilen.
Shigeki praat niet veel, maar als hij iets zegt, dan gaat het over
zijn vrouw. De herinneringen aan haar staan nog ovenvers in zijn
geheugen. Wat hij graag voor zijn verjaardag wil? Mako. Alles staat
voor de lichtjes dementerende man in het teken van Mako. Shigeki
wordt verzorgd door de nieuwe verpleegster in het rusthuis,
Machiko. Ook zij zit met een immens verdriet om haar zopas verloren
zoontje. Een torenhoog schuldgevoel en een onderhuidse pijn die de
kans nog niet gehad heeft om open te barsten. Tijdens een spelletje
tikkertje in de prachtige natuuromgeving, lijken bejaarde en
verzorgster allebei te herleven. Op hun gezicht verschijnt
eindelijk een brede glimlach. Wanneer Shigeki tijdens een uitstap
naar het bos hetzelfde spelletje nogmaals op grotere schaal wil
spelen, raken Shigeki en Machiko echter verdwaald. Hij lijkt
vastbesloten om het graf van zijn vrouw te bezoeken. Zij volgt hem.
In de barre omstandigheden in het woud (gietende regen, kou ‘s
nachts) komt hun overlevingsinstinct naar boven en voelen ze
opnieuw dat ze leven. Bij elkaar zoeken ze de fysieke troost die ze
nodig hadden en hun rouwproces lijkt dan eindelijk van start te
kunnen gaan.
De film valt uiteen in twee stukken: het eerste deel van de film
is een losse schets van het dagelijkse leven in het rustoord, dat
dient om de twee hoofdpersonages te introduceren met elk hun wasem
opgekropt verdriet om zich heen en de schim van hun overleden
dierbare aan hun zijde. Het moment waarop ze verstoppertje spelen
tussen de theestruiken, zeker en vast de mooiste scène uit de film,
vormt de schakel naar het documentaireachtige tweede deel, de
pelgrimstocht die leidt tot de onvermijdelijke catharsis. Op zich
is het een eenvoudig en mooi idee om aan begrippen als de dood en
smart uiting te geven aan de hand van een zoektocht, een
lijdensweg. Het bos wordt een derde persoon die hen kracht geeft,
de twee door verdriet muurvast gemetselde zielen ontwaken in de
gezonde natuurlucht uit hun geestelijke coma en laten hun verleden
vrij de lucht in. Een opzet die regisseuse Naomi Kawase
professioneel in beelden vertaalt, maar waaraan iets ontbreekt om
ons echt mee te slepen.
Voor rouwen bestaan geen vaste regels, voor een goede film ook
niet. Kawase kaapte met haar rouwende bos vol Oosterse symbolen
vorig jaar in Cannes de Grand Prix du Jury weg, ons kon de film
niet echt in vlam zetten. Kawase kiest voor een meditatieve film
waarbij de beelden voor zich moeten spreken en de actie die uit de
lichtjes schokkende camera bij je op schoot kruipt, van tergend
trage aard is. Ze kiest beeld boven dialoog en schopt de bal het
kamp van de kijker in. Bij zo’n films is het steeds erop of
eronder: het raakt je of het raakt je niet. ‘Mogari no Mori’ priemt
vervaarlijk met zijn zonnestralen van goede bedoelingen en eerlijke
schoonheid door de bomen, maar om je hele hart te verwarmen, blijft
het verhaal toch wat gehinderd door een iets te gemakkelijk
geforceerde symboliek. De weinige woorden die gesproken worden,
lijken overbodig en worden iets te vaak herhaald. Zo wordt de
filosofie rond het verschil tussen zich in leven houden (door te
eten) en écht leven, driemaal opnieuw uitgelegd in het
bejaardenklasje en klinken in dialogen vermomde wijsheden als
“stromend water gaat nooit terug naar de bron” uit de mond van
Shigeki nu eenmaal een beetje onnatuurlijk.
De film voelt niet zozeer lang aan omdat het tempo laag ligt, hij
heeft eerder nogal weinig om het lijf. ‘Mogari’ zit vol beelden
waarvan we de betekenislagen maar één voor één af te pellen hebben,
maar zo heel veel blijft er op het einde niet over. Hoewel er
enkele prachtige scènes in de film zitten, die verdriet op een
eenvoudige, maar doeltreffende manier weten te schetsen, zoals het
tranendal van Machiko aan het riviertje, komt het erop neer dat we
het grootste deel van de film eigenlijk kijken naar twee mensen die
door een bos stappen. Personages die wel een bepaald gevoel
uitdragen (en acteurs die zeker en vast het beste van zichzelf
geven), maar die verder niet echt intrigerend zijn. Op enkele
sporadische momenten van zuivere poëzie na is deze minimalistische
Aziatische cinema toch net iets te klein om groots te vinden.