



105 min. /
GB-VS-ZA / 2008
Ergens halverwege ‘Doomsday’ passeert een nu al legendarische
cultscène waarin een bende op hol geslagen Sex Pistols-groupies
annex post-apocalyptische kannibalen een luidruchtige barbecue
houden op ‘Good Thing’ van The Fine Young Cannibals. De skeptische
frons die ik tot aan dat punt met man en macht omhoog hield, kon
het niet meer houden. Jawel, ondergetekende is na een lange, maar
overbodige tegenstrubbeling volledig moeten plooien voor de
liefdesbrief die Neil Marshall heeft neergepoot om de actie- cult-
en trashklassiekers uit zijn jeugd het hof te maken. De Brit die
onlangs nog koude rillingen lang de ruggegraat liet lopen met zijn
speleologienachtmerrie ‘The Descent’, heeft
duidelijk menig dag en nacht met een geboterd acnekopje voor het
kleine scherm gezeten om te genieten van pareltjes als ‘Mad Max’,
‘Escape From New York’, ‘Aliens’ en euhm…
‘Excalibur’. Steek al die films in een blender, voeg er nog snel
een snuif ’28 Days
Later’ aan toe en je krijgt iets dat min of meer op ‘Doomsday’
begint te lijken. Een hutsepot van een opgefokt actiekanon met de
bullshitmeter op tien, de volumeknop op elf en het brein op min
tweeëndertig. Allemaal behoorlijk onnozel, maar laat die frons even
zakken en een foute wereld van awesomeness wacht op u.
Ze zitten nog eens met een dodelijk virus in Groot-Brittannië.
Het Reaper virus trekt als een nooit geziene plaag over het eiland
en de overheid beslist om het besmette gebied in quarantaine te
plaatsen om een nog grotere catastrofe tegen te houden. Een
gigantische muur wordt opgetrokken langs Schotland en de tot de
pijnlijke dood veroordeelde overlevenden worden aan hun lot
overgelaten. Drie decennia later duikt het virus opnieuw op in
Londen en zit de corrupte overheid van Engeland met dezelfde shit
die ze indertijd nog min of meer onder het matje konden vegen.
Omdat er ondertussen terug leven is gespot in het besmette gebied,
wordt een eliteteam, onder leiding van harde poes Eden Sinclair
(Rhona Mitra), over de muur gedropt. Hun missie bestaat erin om
door het post-apocalyptische gevarengebied te trekken en een
geneesmiddel te vinden dat het Reaper virus zou kunnen
tegenhouden.
Een groter ‘exclusief voor de fans van naar jaren tachtig
ruikende cheese‘- geval zal je niet tegenkomen dit jaar.
Voor ‘Doomsday’ trok Neil Marshall naar het rijkelijk gevulde
eighties buffet, en heeft hij zijn kartonnen bordje gevuld
met een mix van alles wat naar vintage John Carpenter
ruikt, inclusief een synth soundtrack, een paar stevige James
Cameronworsten waar de feministische testosteron uitsijpelt en een
post-apocalyptisch molotovcocktailsausje dat eerder al gebruikt
werd als vinaigrette voor de woeste roadkill-avonturen van Mad Max.
Er zit praktisch geen enkel idee of scène in ‘Doomsday’, of ze
bevat wel ontelbare echo’s, knipogen, inside jokes en
hommages aan de genreklassiekers van het videodecennium. En toch
slaagt Marshall erin om zijn enthousiaste gebricoleerde
ripoff een persoonlijkheid te geven met een flink stel
ranzige ballen aan het lijf.
Eigenlijk is het als guilty pleasure goedgekeurde
‘Doomsday’ niks meer en niks minder dan een Grindhouse project voor
de video dungeon-generatie dat weliswaar minder ver gaat
dan de doorgedreven pastiche van Rodriguez. Het is allemaal met de
knipoog gebracht, maar Marshall blijft altijd op een afstand van de
parodie – daarvoor is hij te oprecht dol op de films waaruit hij
pikt. Met een bescheiden budget van 26 miljoen dollar heeft de man
bovendien een opvallend spectaculair pakket afgeleverd. De actie
dendert heftig, de beeldvoering is strak en onderscheidt zich
moeiteloos van de zielloze Paul W.S. Anderson-crap, en Marshall
beloont de fans met genoeg ongecensureerde blood and guts
(zie dat konijn openspatten en joel de longen uit het lijf) in
combo met babes and bullets (zie die vrijpostige
camerabeweging langs de poep van Rhona Mitra en kruis zedig de
benen) om een vierdaags bachanaal onder vrienden te vullen.
Het is de combinatie van opwindende viscerale actietaferelen met
de nodige dosis relativerende humor die van ‘Doomsday’ een winnaar
met een foute hanenkam maken. Neem nu die geweldige
auto-achtervolging met de Bentley (die na dertig jaar in de doos
trouwens zonder problemen start, meevaller). Op zich is een goeie
car chase al dolle pret, maar kijk eens wat voor een
overtreffend staaltje rubber burnin’ Marshall ervan heeft
gemaakt. Niet alleen amuseert hij zich door de kannibalen op te
voeren als ware het een bloederige live action-versie van ‘The
Wacky Races’ (je kan nooit verkeerd gaan met een gimp aan
een voorbumper gebonden) waar losgerukte hoofden bijna de zaal
invliegen, maar zet hij ook nog eens ‘Two Tribes’ van Frankie Goes
To Hollywood op de geluidsband. Een pompend stukje actie dat er zo
ver over gaat dat het weer ongelooflijk amusant wordt op een
pretentieloos nonsensniveau. En dan heb je de danspasjes van de
mascaradragende punkrockers op de feestelijke barbecue nog niet
gezien.
Niet dat alles even geslaagd uit de mixer komt natuurlijk. Een
voorbeeldje. Op een bepaald moment kruipen de helden door een
tunneltje en komen ze terecht in een naar de middeleeuwen
teruggekeerde samenleving die zich heeft gesettled in een
toeristisch kasteeltje. Dat is camp in het driedubbel kwadraat
(zeker wanneer Malcolm McDowall zijn hammy kop laat zien
en hij dingen als ‘they started this fire, they can burn in
it!’ met een gladgestreken gezicht uitbrult), maar zelfs dan
zijn er grenzen der silliness waar je toch min of meer
rekening mee moet houden. We krijgen dan wel een viriel middeleeuws
duel, maar het begint toch allemaal net iets te veel op de
videoclip ‘Holy Diver’ van Dio (ken uw metalgoden!) te lijken.
Maar het grootste probleem, dat zelfs het enthousiasme en
vakmanschap van Marshall niet kan verdoezelen, is het feit dat
‘Doomsday’ niet echt kan uitpakken met een memorabele heldin. Eden
Sinclair moet het bastaardkind van Ripley en Snake Plissken (let op
het oogje) voorstellen, maar Kate Beckinsale-zusje Rhona Mitra
heeft moeite met een charismatische pose en de cynische oneliners.
Fijn om naar te kijken, zeker wanneer ze de mannen én vrouwen een
flinke pandoering verkoopt, maar ik denk niet dat de gebeugelbekte
nerds de winkels gaan bestormen om haar actiefiguurtje in huis te
halen. De rest van de cast is volledig te verwaarlozen, maar Bob
Hoskins mag wel het fantastische ‘what’s got your knickers in a
twist’ uit zijn Cockneybek laten rollen.
‘Doomsday’ is de beste John Carpenterfilm die niet gemaakt is
door John Carpenter. Het is de nooit afgewerkte sequel die George
Miller zou gedraaid hebben mocht Mad Max een dochtertje gekweekt
hebben in de Thunderdome. De grens tussen schaamteloze kopie en
geeky hommage is dun, maar wanneer Neil Marshall zijn
breed uitgesmeerde smorgasbord voorschotelt, kan je alleen maar
grijnzend meegenieten van de ode aan de nostalgische crap die hem
door de puberteit sleurden. ‘Doomsday’ is vette cult in wording,
als ‘m het al niet is.