



88 min.
Ik kan het echt niet laten. Als ik op een vers grasmatje in de
zon zit, dan begin ik spontaan in ware tekenfilmstijl te verzinnen
welke avonturen er zich onder mijn poep moeten afspelen: een
Rescue Rangers evacuatieplan van de bladluizen die op
madeliefje nummer 1545 zijn terechtgekomen, de mierenhoop die al
zijn werkkrachten inzet om het reuzenobstakel dat mijn achterwerk
heet weg te jagen, vliegjes die elkaar versieren met hun
zoemdansjes of veel kleinere werelden die wij niet kunnen zien met
het blote oog, maar waar misschien wel Minimoys of een
uniek ras van zevenarmige draaikolkwezens leeft… Ik voelde dan
ook meteen een innige verwantschap met de wonderlijke fantasie die
de rijmpjesrijgende verhalenverteller Dr. Seuss door zijn
kinderboek ‘Horton Hears a Who!’ verweefde: de hoofdrol is immers
weggelegd voor een olifant met grote flaporen in de jungle van
Nool, die vanuit een petieterig voorbij zwevend pluisje een
stemmetje meent te horen en niet meteen denkt: laat vliegen, ik ben
gek, maar zich prompt afvraagt: Potvergruis, wie leeft er op die
pluis?
Knock, knock, Who’s there? The Who’s! Nee, Horton de
olifant (stem van Jim Carrey) heeft het zich niet ingebeeld: er is
wel degelijk vida op dat piepklein plucheke en hoe! Het
microscopisch kleine stofje herbergt Who-ville, een stadje waar
peervormige aapjes een relaxt leventje leiden onder het gezag van
de vriendelijke burgemeester (Steve Carrell) met zijn 96 dochters
en één zoon. Een wonderlijke gemeenschap die dankzij een eeuw van
stabiliteit op een bloem nooit problemen of ellende heeft gekend en
in een flits geciviliseerd is tot een moderne, vredevolle
welvaartsstaat. Tot het plucheke losraakt van zijn veilige
thuishaven, begint rond te zweven en de minste beweging, de
kleinste weersverandering plotseling een gevaar op totale
vernietiging inhoudt: een zuchtje wind, een ondiepe beek of een
gretige graai van een rimboedier naar het klavertje waarop Horton
zijn speck heeft geplaatst… Who-ville is in gevaar!
Gelukkig is Horton vastberaden om zijn nieuwe vrienden op het
polleke naar een veilige bergtop te brengen, zelfs al moet
hij het pluisje tegen alles en iedereen beschermen. Zijn
junglebrothers hebben het namelijk niet zo begrepen op
Hortons verhalen over een andere truth out there, mama
kangoeroe op kop. Zij is ervan overtuigd dat ‘wat je niet kan zien
of horen, niet bestaat’ en om te vermijden dat de kinderen ook
zulke nonsens zullen spuien als Horton of erger nog, zelf beginnen
te fantaseren, roept ze de hulp in van de akelige gier Vlad
Vladikoff om het pluisje te vernietigen…
De verzinsels en spinsels van Dr. Seuss (echte naam Theodore
Seuss Geisel) zijn in Amerika al decennia lang geroemd om hun
unieke illustraties, hun eenvoudig, maar kostbaar verhaal (ideaal
om te leren lezen) in aanstekelijke rijmpartijtjes en personages
die knotsen van gekte. Eerdere pogingen om de verhalen van Dr.
Seuss naar het witte doek te vertalen, waren niet minder dan
rampzalig: de twee live-action adaptaties, ‘How the Grinch Stole
Christmas’ van Ron Howard met een groenbehaarde Jimmy Carrey in de
hoofdrol, en ‘The Cat in The Hat’ (zowat de mascotte van Dr. Seuss)
met Mike Myers als zijn irritante zelve in kattenplunje, deden de
creatieve verzenplukker maar weinig eer aan.
Geen onnozele kostuums ditmaal – met deze animatieversie in CGI
van ‘Horton’ is het team van Blue Skys Studios, de afdeling van
20th Century Fox die eerder al verantwoordelijk was voor ‘Ice Age’ en ‘Robots’, er wél in
geslaagd om de Seussiaanse wereld in al zijn guitige glans en gloed
tot leven te wekken. De tuimelende rijmpjes komen in de voice-over
goed tot hun recht en visueel is het verhaal natuurlijk geadapteerd
aan het Hollywoodkeurslijf (de 2 K’s: knuffelbaar en kleurrijk),
maar het is verre van een plastieken verkrachting van zijn werk
geworden: de spirit van de meester zit er zeker nog in. Vooral
Who-ville is pretparkfun met een ‘ogen opentrekken geblazen’
architecturale inkleuring en ademt tot in de details de juiste
gekke sfeer uit. Ook de personages zijn geen hoofdpijnverwekkende
tijdbommen. Jim Carrey, die zijn stem verleent aan Horton, schudt
zoals verwacht met zijn wapperende kaken de lettergrepen weer
gutsend in het rond, maar hij weet evenzeer onschuld én een hart en
ziel in zijn personage te leggen. Horton is zo lief dat je
eigenlijk bijna zou hopen dat er over ons planetenstelsel ook zo’n
potige olifant waakt. Ook Steve Carrell zet zijn ego even opzij om
in de huid te kruipen van de onzekere burgemeester van het
Who-volkje en tussen de nevenpersonages zitten er ook nog een paar
onvergetelijke: Katie, een gelig fluffy ding, dat haar eigen vlokje
stof zou designen als een wereld waar iedereen een pony
is, regenbogen eet en vlinders schijt -hoe verzinnen ze het!- en
ook het zoontje van de burgemeester, Yoyo, die in de film als een
soort van Tim Burton’s ‘Vincent’ verloren loopt temidden van zijn
Zapf-perfect gestreken zusjes, kan op sympathie rekenen.
Het zijn alle personages samen die de film maken tot wat hij is:
een feestje om naar te kijken. Wat meteen past binnen de boodschap
die Dr. Seuss en regisseurs Jimmy Hayward en Steve Martino de wijde
wereld wouden insturen met de heilige woorden die Horton, als
motivatie om zijn pluisje te redden van het kwade, uitspreekt:
A person is a person, no matter how small!. Een zinnetje
dat in het verleden voor uiteenlopende interpretaties vatbaar
bleek. Het prijkte bijvoorbeeld als slogan op een campagne tegen
abortus (iets waar Dr. Seuss niet opgezet mee zou zijn). Anderen
zien in de film dan weer een heftige maatschappelijke en zelfs
politieke kritiek… wat u er ook uithaalt, Horton en zijn Who’s
leveren een inspirerend verhaal. In de eerste plaats is het een ode
aan de creativiteit, met Horton als strijder voor waarden als
‘lekker wild doen in de wildernis moet kunnen’, ‘fantasie laat je
best de vrije loop’ en ‘heb respect voor alles wat leeft, zelfs al
is het kleiner dan een grasspriet’. En met alle vraagtekens die de
film oproept, is het misschien zelfs een aanzet tot de eerste
filosofische pasjes van uw nieuwsgierige spruit.
Het tempo wordt erin gehouden, maar je merkt wel dat, om het
relatief korte verhaal (Horton redt pluisje – gedaan) op te kloppen
tot anderhalf uur plezierige animatie, de film duchtig gespijsd
moest worden met de nodige opvulling: veel actiescènes (die
behoorlijk spannend zijn) en natuurlijk een wagenvol aan
humoristische noten, de ene al beter in de oren klinkend dan de
andere. Soms zijn de toevoegingen geslaagd, zoals het mangastuk
waarin Horton zijn strategisch stappenplan uit de doeken doet, de
verdoofde arm van meneer de burgemeester en Hortons strijd tegen de
brug. De verwijzingen naar popcultuur (de secretaresse die op haar
Facebook zit te struinen of Seth Rogen die er als blauwe muis wat
‘dudes’ tegenaan schopt) of films (I love the smell of Banana’s
in the morning), die de film zijn houdbaarheid inperken,
worden gelukkig tot een minimum beperkt. Buiten de affreuze
zangpartij met ‘Can’t fight this feeling’ als climax die
niet te vergeven valt, is de meeste humor van voorspelbare doch
zeer genietbare aard.
Nee, u hoort ons niet klagen. ‘Horton’ is vet! De makers hebben
nuttig gebruik gemaakt van het weinig minder dan briljante
bronmateriaal en het omgetoverd tot een plezante familiefilm.
Nauwelijks tot geen stoorelementen, licht filosofisch en altijd
absurd amusement: het kind én de volwassene in mij zagen dat het
vrij goed was.