Anno 2008 is Adam Green meer dan ooit een ex-Moldy Peach. Sinds Ellen Page en Michael Cira in de succesvolle indieprent Juno elkaar de liefde bezongen op de tonen van “Anyone Else But You” is er aan de hernieuwde populariteit van The Moldy Peaches geen stoppen aan. Green en mede-Peach Kimya Dawson schopten het zelfs tot op de sofa van Whoopi Goldberg, tegenwoordig hostvrouw van The View, een van Amerika’s meest bekeken talkshows.
Een Moldy Peachreünie is volgens het duo uitgesloten, maar het valt te hopen dat deze onverwachte golf van aandacht hun beider solocarrières een duwtje in de rug geeft. En kijk, toeval of niet, maar vanaf deze week ligt Greens vijfde soloplaat in de winkels. Aanstekelijke wijsjes en merkwaardige teksten zijn de enige constanten op Sixes & Sevens, waarop maar liefst twintig wel erg uiteenlopende nummers verzameld staan. Nu de jaren ’90 toch stilaan weer aan een opmars bezig zijn, mag zoiets gerust ‘eclectisch’ worden genoemd.
De opvallendste nieuwigheid is een soulvol achtergrondkoortje dat mee het geluid van Sixes & Sevens bepaalt. De funky soul van “Twee Dee Dee” doet met zijn seventiesarrangement zowaar aan Al Green denken, de oppergod van de slaapkamersoul, en “Getting Led” is een pure gospelsong zoals Bob Dylan ze in zijn christelijke periode ook graag mocht pennen. Zo kenden we Adam Green nog niet. Meer zwarte invloeden komen tot uiting in “Leaky Flask”, dat beelden oproept van een chain gang van zich in het zweet werkende negerslaven, een hedendaagse versie van de delta blues die we kennen van Becks uitstapjes in de blues.
De lo-fi Beck komt hier wel vaker om de hoek piepen. Het sierlijke ”Bed Of Prayer” is een prachtige fingerpickingsong op zijn Mississippi John Hurts die veel weg heeft van diens “Getting Home”, en “Cannot Get Sicker” had eveneens niet misstaan op Becks One Foot In The Grave. Experimenteler gaat het er aan toe in “Exp. 1” en het korte “That Sounds Like A Pony”, geen echte songs maar eerder geluids- en tekstcollages die teruggrijpen naar Greens rommelige solodebuut Garfield uit 2001.
Maar zelfs die moeilijkere nummers zijn altijd op een of andere manier catchy te noemen. Want Green heeft de voor muzikanten zeer welgekomen gave om melodieën te verzinnen die je na anderhalve tel willens nillens zit mee te neuriën. Neem nu “Tropical Island”, een verfrissende zomerbries van een song, dat al weken met geen stokken uit ons systeem is weg te slaan, of “Drowning Head First”, een liefdeslied dat Green samen met zijn liefje zingt en dus automatisch aan het rustigere werk van The Moldy Peaches doet denken. Uiterst verslavend.
Een hele hoop nummers die de moeite waard zijn dus. Maar zoals te verwachten viel zitten er tussen de twintig liedjes ook enkele stinkers. “Broadcast Beach”, “Grandma Shirley And Papa” en “Be My Man” hadden voor ons part gerust achterwege mogen blijven. Niet toevallig de nummers die perfect inwisselbaar zijn met eerder werk van Green en dus niks toevoegen aan deze plaat en al helemaal niet aan ’s mans oeuvre. Het zijn de nummers waarop Green nieuwe paden bewandelt die van Sixes & Sevens een geslaagde plaat maken.
Op veel bijval van het verzamelde muziekjournaille moet Adam Green niet rekenen. Te smakeloos, vooral de teksten dan. Niet ernstig genoeg, te weinig eigenheid. Hij durft zijn ware gevoelens niet te uiten en maakt er dus maar een lachertje van, zo zegt men. Ach onzin. Sixes & Sevens staat boordevol melodieuze parels die van talent en intelligentie getuigen zonder pretentieus te zijn en niet zelden een glimlach op eenieders gelaat toveren. Meer hoeft dat niet te zijn, toch? Fijne plaat.
Op 17 april speelt Adam Green op het Dominofestival in de AB.