Voor ers van: rock met een bitter
randje.
De jaren negentig waren niet enkel voor pakweg Alana Dante en Pat –
Patje voor de echte fans – Crimson hoogdagen, maar ook voor het
majestueuze American Music Club. Dat wordt vooral duidelijk gemaakt
door vergeten hitjes van eerstgenoemden die – en dit vaak tot grote
ontsteltenis en ergernis van liefhebbers van het andere zoete lied
– nu terug opgedolven worden.
Voor American Music Club gaat de vergelijking met het succes van
die Belgische randgevallen uiteraard niet op, maar de beleving van
de jaren negentig komt ook toehoorders van het betere
cultuurproduct ten goede. Amper een decennium geleden had American
Music Club haar bescheiden succes te danken aan het wonderlijke duo
‘Mercury’ en ‘Everclear’. Beide albums bezorgden de groep rond Mark
Eitzel een meer dan bescheiden schare fans, die even getrouw
gekluisterd bleven aan de groep als mossels aan hun vertrouwde
bank. Het tij kwam jammer genoeg vaak niet meer zo ver om hen
allemaal ten goede te komen, maar ‘The Golden Age’ lijkt dan toch
weer het schuim op de golven waard.
Eigenaardige man, die Mark Eitzel. Duidelijk hetzelfde lot
toebedeeld als Jason Molina en Mark Kozelek, lijkt Eitzel zich toch
te kunnen onderscheiden tussen die vertolkers van de gemoedelijke
belijdenislyriek. Pathos valt Eitzel immers ook ten deel en laat
evenmin een barrière bestaan. Het bijzondere aan Eitzel is dat het
nog een valscherm weet vast te maken alvorens in die donkere
afgrond te duikelen. Een rol die ook de band rond Eitzel op zich
neemt om de schakeringen op plaat nog wat anders dan het sombere
grijs mee te geven.
Op ‘The Golden Age’ is gitarist Vudi de enige die overblijft van
bezetting van de gouden AMC-jaren. Traditie is mooi, maar een groot
gemis voor de inkleuring op ‘The Golden Age’ blijkt de afwezigheid
van de oorspronkelijke line-up niet te zijn.
Zonder scrupules mogen wij dan ook vaststellen dat het muzikaal op
deze plaat meer dan snor zit. ‘Decibels And Little Pills’ begint
met een zachte melodie en wordt uiteindelijk helemaal gedragen door
het geweldige gitaarwerk van Vudi, meteen een van de mooiste
momenten op de plaat. Ook ‘The Stars’ wordt op die ingetogen manier
aangereikt: sluipende gitaren lonken soms uit het niets, en Eitzels
stem draagt bij tot het beoogde effect. ‘The Windows On The World’
is nog zo’n typisch AMC-nummer dat ons met die afgemeten grijsheid
weet in te pakken: “Look at me/I’m on the top of the first
world/With a free beer/…/Don’t worry my dear/They let any trash in
here”.
Wie een plaat beluistert waar Eitzels stempel onherroepelijk op
gedrukt staat, weet wat hij/zij mag verwachten. Zoals eerder gezegd
houdt Eitzel zich vooral bezig met de melancholieke kant van het
leven. Het kan dan ook geen toeval zijn dat de mooiste nummers op
de plaat net de rustigere en trieste songs. Zoals opener ‘All My
Love’, waar Eitzels stem wonderwel past bij de rol van dromende
minnaar. Ook ‘The Sleeping Beauty’ is zo subtiel dat de wel eens
een bloedrode blos op de wangen van Sneeuwwitje zou kunnen
toveren.
Maar andere nummers zijn dan weer een stuk luchtiger, iets waarvan
we ergens hoopten dat dat niet het geval zou zijn. ‘All The Lost
Souls Welcome You To San Francisco’ en ‘I Know That’s Not Really
You’ mogen door hun opzwepend feestdeuntje dan wel aanstekelijk
zijn, toch hadden we in deze plaatvullingen graag wat meer typische
hooks gezien.
Na vier jaar stilte is dit uiteindelijk een puike plaat die
verwachtingen niet onbeantwoord laat, zoveel is duidelijk. Hoeveel
gegoochel met woorden er in deze recensie ook was, beluister vóóral
de plaat eerst. Er werd geen nieuwe, verrassende formule gebruikt,
maar het besef zal ongetwijfeld vlug komen dat Eitzel een klein
genie is. Het mag ook eens wat anders zijn dan de beats van Patje.
http://www.myspace.com/americanmusicclub