Karate werd vorig jaar luisterrijk verwelkomd in de annalen der muziekgeschiedenis met de uitstekende retrospectieve liveplaat 595. Opperhoofd Geoff Farina zag zich ondertussen, geteisterd door blijvende gehoorschade, genoodzaakt de akoestische gitaar ter hand te nemen. Het heerlijke debuut van zijn nieuwe band Glorytellers is daarvan het welgekomen resultaat van, hail to tinnitus!
Eerst dit: Glorytellers is een uiterst ironisch gekozen groepsnaam. Farina verhaalt op het debuut van zijn nieuwe project allesbehalve over de glorieuze kant des levens. Integendeel. Karate bouwde in zijn twaalfjarig bestaan een trouwe, maar schizofrene fanbase op van depressieve tienermeisjes en wannabe gitaarrukkers. En net die twee doelgroepen zullen Glorytellers opnieuw smaken. Farina blinkt als vanouds uit als virtuoos instrumentalist én als doeltreffende tienerpijnenpoëet. Maar Farina hij kiest nooit voor de directe aanpak en, hij suggereert eerder emoties dan ze te expliciteren. Het hart penetreren via een omweg, heet dat.
Het verhaal: tijdens de zomer van 2005 trok Geoff Farina zich als kluizenaar terug, in een afgelegen dorpje in de Dolomieten om back home in de studio van ouwe getrouwe Andy Hong in Boston met een handvol songs het bucolische Noord-Italië opnieuw tot leven te wekken. De tien perfect gecalculeerde gitaararrangementen annex songs op dit plaatje kregen er hier en daar een obsoleet drumstel of een in ere hersteld ouderwets sissend cimbaaltje geïnjecteerd, en roepen de vooroorlogse Americana-traditie op die Farina zijn typische jazzy feel meegeeft.
Vreemdsoortige akkoordprogressies en abstracte harmonieën dringen zich op vanaf opener “Camouflage” over een tienermoeder die ervoor kiest haar kind op te voeden tegen wil en dank van haar familie. Farina’s teksten ontaarden soms wat in pseudopoëzie (And confirm all your doubts/ Of perceptions not perceived… Iemand?), maar treurwilgen, poètes maudits en Leonard Nolens kunnen wel zonder schaamte een beeldend nummer als “Exclusive Hurricanes” overpennen in hun poëzieboekje.
De productie van Glorytellers’ eerste is echter niet feilloos. De drums worden overal heel subtiel en opzettelijk op de achtergrond gemixt (de intro van “Blood on the Shine”!), maar de backing vocals in “Anonymous”, “Pry” en elders voelen erg artificieel aan, zo uit een digitaal doosje geplukt. Erg is dat niet, maar het zorgt wel voor een storende kunstmatigheid die botst met de authenticiteit van het songgeschrijf en dito instrumentarium. De nummers werden wel erg klinisch opgeschoond in de studio, terwijl wat stoelgefriemel of vinylgekraak ideaal waren geweest voor een archaïsche sound.
Behalve afsluiter “Perennials” (met een draak van een Eric Clapton-riedeltje) staan evenwel geen uitschuivers op dit debuut. Farina bewijst een uitgekiende, eclectische componist te zijn: "Awake at the Wheel”, “Tears of…” en absoluut hoogtepunt “Quarantine” flirten met de ragtime van Blind Blake en Gary Davis en leunen sterk aan bij het verhalende songschrijven van Gram Parsons, Bob Dylan en Leonard Cohen, “Trovato Suono” sluit zelfs aan bij flamenco. Glorytellers namedroppen op hippe feestjes zal nergens toe leiden, maar het is u warm aanbevolen om van dit album te gaan houden.