Kids wanna rock en dat doet Turbo Fruits. Dit tot trio uitgebreide duo brengt rock in zijn meest primitieve en aantrekkelijkste vorm. Maak plaats voor een relevante band in de garagerockwereld!
Turbo Fruits, een naam die we eerst associeerden met cocaïnesmokkel in bananen, blijkt het kick ass-project te zijn van — kijk eens aan — Turbo John en Turbo Stein. Een rondje googlen leert dat beide jongemannen eigenlijk gewoon de drummer en gitarist van het explosieve Be Your Own Pet zijn die met een teveel aan vrije tijd en energie kampen en nog een bandje begonnen zijn. Om het geluid op het podium helemaal van power te voorzien, rekruteerden ze de ontwerper van hun platenhoes als bassist, wat maakt dat die jongen plots door het leven gaat als Turbo Max.
Tot zover de grapjasserij, heeft dit plaatje inhoudelijk ook iets te biedenè Turbo Fruits blijkt net zo’n rammelend debuut te zijn als de eersteling van Be Your Own Pet, zij het dat dit album minder explosief klinkt, wat vast verklaard wordt door de afwezigheid van frontvrouw/komeet Jemina Abegg.
Het gat dat de afwezigheid van woede geslagen heeft, wordt opgevuld door een stevige dosis rock-’n-roll. "The Run Around" klinkt als Buddy Holly op speed en ontlokt zowaar heupbewegingen. Denk aan de drums die simpelweg tsjak tsjak boem doen terwijl Eddie Spaghetti van de Supersuckers op zijn unieke nasaalenthousiaste wijze over de liefde zingt. Combineer dat met een rudimentaire gitaar die bij wijlen een uitspatting maakt zoals Grant Moff virtuoos Huddie Rawk ze geregeld laat weerklinken en je weet dat het snor zit met deze band.
De jonkies nemen zich, in tegenstelling tot bij Be Your Own Pet, niet helemaal serieus en die dosis sillyness is een absolute zegen voor de muziek. De hoge meezingfactor en geestdrift die van songs als "Poptart" en "Pockets Full Of Thistles" spat, doet denken aan het aanstekelijk enthousiasme dat The Presidents Of The USA in hun begindagen aan de dag legden, maar evengoed aan no nonsense bands als Gas Huffer en Girl Trouble.
Ongemeen agressief gaat het er slechts sporadisch aan toe, zoals in "Devo Girl", een song die garagerock terug tot zijn uiterste essentie herleidt: twee instrumenten en rammen maar. Zoals zo vaak in het genre, is de song voorbij voor je er erg in hebt en slingert "Crybaby" je met zijn meer gestroomlijnde flow weer een totaal andere kant uit.
En dat is het fantastische effect van een plaat als Turbo Fruits: vijftien nummers lang ben je de speelbal van het duo dat je, met uiterst beperkte middelen, de ene mokerslag na de andere toedient, met als climax een dolgedraaide cover van "Ramblin’ Rose". Afsluiter "The Ballad" ten slotte doet onwillekeurig denken aan de bewerking die Ramones gaven aan Tom Waits’ "I Don’t Wanna Grow Up". Al is dat tamelijk raar aangezien het hier het enige — relatief — rustige nummer op de plaat betreft. Maar qua sfeer gaat de vergelijking op, wat als een puike prestatie van de jongemannen gezien kan worden.
Criticasters kunnen de muziek van Turbo Fruits afdoen als banaal, maar zoals voormalig Sub Pop-huisfotograaf Charles Peterson ooit opmerkte: er bestaat zoiets als the esthetic of dumb. Muziek, en zeker primitieve rockmuziek, hoeft niet per se virtuoos of vernieuwend of wat dan ook te zijn, soms volstaat het ass te kicken om een moordplaat af te leveren. En dat doet Turbo Fruits.