Zelfs de meest rabiate vrijdenkers en atheïsten kunnen niet ontkennen dat in de eerste helft van de twintigste eeuw niemand zo goed een beeld van hel en verdoemenis wist te schetsen als de Amerikaanse predikers, priesters en dominees. Met enige verbeelding kon men zelfs de solfer ruiken en de vlammen voelen, zozeer gingen deze mannen van God op in het woord.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat veel van deze preken rechtstreeks en onrechtstreeks hun weg vonden naar de muziek van godvrezende burgers en buitenlui. Sla er gelijk welke oude country- of bluescatalogus op na, de vele op Bijbelse verhalen en teksten geïnspireerde songs springen onmiddellijk in het oog. Het New Yorkse zestal O’ Death diende dan ook niet ver te zoeken voor een geschikte groepsnaam: blueslegende Charley Pattons "Oh Death" was een uitstekende naam voor een groep die de oude folk, country en blues nieuw leven in wil blazen.
Net zoals het Detroitse Blanche en het Zweedse Hyacinth House combineert O’ Death de klank van oude blues en country met een moderner gothic geluid dat eerder al werd geperfectioneerd door groepen als The Gun Club en 16 Horsepower. Met die eerste heeft de groep een gezonde punkattitude gemeen, terwijl het bij die laatste een Zuiderse hang naar donderpreken weet te ontlenen. Het geheel stinkt — hoe kan het anders? — naar solfer en zwavelzuur, glijdt binnen als Moonshine Whisky van een goed jaar (2006) en klinkt als de bruiloft van enkele inbred hickeys met hun zussen en/of nichten.
"Down To Rest" is de dronkenmansversie van een begrafenis: snedig, loeihard en zo chaotisch als de pest. In het opgejaagde "Adelita" wordt daarna een lynchpartij, huwelijk of goede oude jachtpartij — wie zal het zeggen — opgestart. Het nummer last een korte adempauze in alvorens opnieuw alle kanten uit te stuiven. Ook "Allie Mae Reynolds" voelt zich thuis op gelijk welk feestje tussen de hooibalen en blootsvoetse countrymeisjes met opzwaaiende rokken.
Het is pas met het weemoedigere "O Lee O" dat het opnieuw wat kalmer mag. De snedigheid en agressie blijven echter aanwezig, waardoor de groep zich de allure van een nijdige Hackensaw Boys (ten tijde van het debuut) aanmeet. Ook in "Busted Old Church" valt die countrytoets niet te ontkennen, net zomin als in het minimale "Travelin Man" dat zichzelf tachtig jaar terug in de tijd plaatst.
Met "Only Daughter" en Ground Stump" mag er opnieuw gefeest worden, het ritme stormt als een kudde op hol geslagen buffels door de songs. Maar dat is nog niets vergeleken met de countrypunk van "All The World", dat een bende dronken hillbillies instrumenten in de handen stopt met het verzoek eens lekker loos te gaan. Uiteraard zingt "Jesus Look Down" een paar tonen lager, maar de door merg en been snijdende viool zorgt samen met een treurende gitaar en een berouwvolle Greg Jamie voor één van de hoogtepunten van de plaat.
Geen wonder dus dat ook "Nathaniel" het rustig aan doet, de gebroken klanken stapelen zich op elkaar voor een song vol verdoemenis en verloren zielen die in "Gas Can Row" horen hoe het er in vervlogen tijden aan toeging. Dit laatste nummer houdt het dan ook doelbewust zo lo-fi mogelijk zodat het wel lijkt alsof het geplukt werd uit een oude 45 RPM-single.
Head Home is het internationale debuut van O’ Death. Met zijn gezonde mix van punk, country en gothic rock klinkt de groep als de bastaardzoon van 16 Horsepower en The Guclub, de verloren gewaande gekke oom van The Hackensaw Boys en het continu dronken broertje van Blanche en Hyacinth House. O’ Death weet met andere woorden stokoude blues en folk niet alleen nieuw leven in te blazen maar ook te vertalen naar een hedendaags publiek.
O’Death bouwt op 4 november een illegaal feestje in Cactus, samen met The Strange Death Of Liberal England.