Verschillende releasedatums zouden een zaak uit het verleden moeten zijn. Platenbonzen hebben ondertussen immers ook al door dat zodra een plaat verschenen is in een land of continent het niet eens een kwestie van uren meer is vooraleer iemand aan de andere kant van de oceaan het album ook op zijn computer heeft staan. En toch gebeurt het nog.
Drie jaar heeft het geduurd eer Alela Dianes officiële debuut eindelijk hier beschikbaar is. Toegegeven, in 2004 was het nog in eigen beheer en het vroeg twee jaar vooraleer ook maar iemand door had dat deze plaat om een officiële release schreeuwde, maar er zijn eigenlijk geen excuses denkbaar waarom Europa nog een vol jaar heeft mogen wachten.
Diane bracht in 2003 een eerste plaat, Forest Parade, in eigen beheer uit en een jaar later The Pirate’s Gospel. Binnen het ruime bos van singer-songwriters en meisjes met gitaren was ze een van de zovele. En ook al was ze bevriend met Joanna Newsom en trad ze een paar keer in haar voorprogramma op, het baatte niet. Ze bleef een onbekende die minder gek was dan Larkin Grim en dus ook minder opvallend. Vijgen na Pasen zijn dat echter, want eindelijk is haar album ook hier beschikbaar.
Een meisje met haar gitaar, zo valt ze nog het beste te omschrijven, want veel meer dan een gitaar en haar prachtige stem heeft ze niet nodig om tot op het bot te ontroeren. Het repetitieve gitaarrifje op "My Tired Feet" is geniaal in al zijn eenvoud. Dianes stem lokt als een moderne sirene de argeloze luisteraar rechtstreeks het album binnen. Wie voorbij het eerste nummer weet te geraken, krijgt met "The Rifle" zijn instant beloning: opnieuw is het een relatief eenvoudige gitaarlijn die zich prachtig weet te binden aan de zorgvuldig gekozen frasering van Diane.
Een enkele overdub of zorgvuldig gekozen tweede stem zorgt voor de vocale ondersteuning waar die nodig is. Zoals in de titeltrack, waarin Dianes stem samen met enkele diepe bassen het lijflied van de boekaniers zonder gene zingt: "Yoho yohoho yohoho, yoho yoho yohoho, sing the pirate’s gospel". Het aanstekelijke ritme nodigt uit tot handgeklap en het dansen van de horlepiep. Met "Foreign Tongue" is een kleine breuk te merken, de slepende melodie klinkt melancholischer dan de andere nummers. Maar het is het zachte gefluit dat de harten finaal doet breken.
"Blame The Sky" gaat probleemloos dezelfde richting van de vorige songs uit: eenvoudig, kwetsbaar maar ook wurgend mooi. Het begint ridicuul te worden en de doos met superlatieven is bijna leeg maar wie "Somethings Gone Awry" met zijn tijdloze countryfolk-toets in een kinderliedjeskleed hoort, zal op de bodem schrapen in de hoop niet in herhaling te moeten vallen bij het beschrijven van zoveel pracht. En dan is "Pieces Of String" nog niet aangehaald waarbij gelukkig woorden te kort schieten om het nummer te vatten.
Laat die sacrale stilte nog maar even duren en beluister "Clickity Clack" ademloos. Weet ook dat zodra de laatste tonen van het nummer uitsterven "Sister Self" zich aandient, een nummer dat niet onder hoeft te doen voor al het andere dat zich al heeft laten kennen. Maar het doek moet ooit vallen en na het ontroerende "Pigeon Song" en afsluiter "Oh Mama" is het zover. Het plaatje is ten einde.
Op The Pirate’s Gospel valt niet veel meer te horen dan Alela Dianes stem en haar gitaar. Bovendien kan niemand in volle ernst beweren dat ze een fenomenale zangeres is, laat staan een virtuoze muzikante. En toch is dit een plaat geworden die rechtstreeks naar het hart gaat en de strot haast dicht knijpt. Soms volstaan eenvoudige zaken om een gemoed vol te laten schieten van ontroering, zoals dit album bijvoorbeeld. Drie jaar is een lange tijd, maar ware schoonheid vergaat duidelijk nooit.