155 min. / USA /
2007
Regisseur en filmhistoricus Peter Bogdanovich heeft een leuke
anekdote over Alfred Hitchcock die hij graag vertelt. Op een dag
liepen hij en Hitch een lift in, waar nog een aantal andere mensen
in stonden die de master of suspense duidelijk herkenden.
Zonder dat het ook maar iets te maken had met het gesprek dat ze
aan het voeren waren, begon Hitchcock plots een serie
gruwelijkheden te spuien: “Het bloed liep van de muren, het was
echt verschrikkelijk…”, enzovoort, tot de andere mensen uit de
lift stapten. Bogdanovich vroeg hem wat de bedoeling daarvan was.
Hitchcock antwoordde: “Ik moet nu eenmaal m’n reputatie naleven.”
En zo is het voor een gedeelte met elke celebrity, denk
ik: het publiek vormt zich een beeld van je, en tenzij je erg
moedig bent en jezelf daar niets van aantrekt, ben je min of meer
gedoemd om dat beeld te bevestigen. Je draagt het in ieder geval
overal met je mee. Tegenwoordig zijn die celebrities
filmsterren en zangers, maar ‘The Assassination of Jesse James by
the Coward Robert Ford’ neemt ons mee naar een tijd voor dat alles,
toen outlaws nog levende legendes konden worden. Het
probleem was echter al hetzelfde: hoe blijf je je reputatie
naleven? Regisseur Andrew Dominik heeft er een film van gemaakt die
even somber, hoogdravend en lang is als de titel doet vermoeden –
verre van een doorsnee western, is dit een ruim twee en een half
uur durende doodswals, die het gevoel geeft dat je heel die tijd
lang naast het bed van een stervende zit, wachtend op zijn laatste
adem.
Het verhaal begint in 1881, vlak voor de laatste overval van de
beruchte bende rond Jesse James (Brad Pitt). De bende bestaat uit
Jesse’s broer Frank (Sam Shepard), Charley Ford (Sam Rockwell),
Wood Hite (Jeremy Renner) en Dick Liddil (Paul Schneider), maar
kort voor ze hun laatste treinroof plegen, krijgt de groep
gezelschap van Charley’s jongere broer Robert (Casey Affleck). Ford
de jongere volgt de avonturen van James als sinds hij een klein
jongetje was, en vereert de outlaw met aan erotiek
grenzende adoratie. Hij stalkt James dan ook tot hij uiteindelijk
mee mag doen aan de overval. Eens die achter de rug is, gaat
iedereen zijn eigen weg: Jesse James blijkt er buiten zijn uren als
overvaller nog een relatief normaal gezinsleven op na te houden en
ook de anderen hebben zo hun eigen beslommeringen. Alleen Robert
blijft in Jesse’s buurt, en tussen de mannen ontwikkelt er zich een
eigenaardige relatie. Jesse wordt steeds meer paranoïde, en gelooft
(vaak terecht) dat zijn eigen mannen hem willen verraden voor het
geld dat op zijn hoofd staat. Hij lijkt zelf te weten dat zijn
dagen geteld zijn en naarmate de film vordert, krijg je het idee
dat hij het zelf is die Robert uitkiest om de trekker over te
halen. Hij daagt de jongen steeds meer uit, drijft hem steeds
verder om uit te komen bij het onvermijdelijke eindresultaat.
‘The Assassination of Jesse James’ wordt op die manier een
verhaal over een man die uitgeput is geraakt door zijn eigen
legende. Nog terwijl hij aan zijn criminele carrière bezig was,
werden er al goed verkopende verhalen gepubliceerd over zijn
avonturen. Iedereen kende zijn naam en iedereen hing daar zijn
eigen betekenis aan vast. Hij was een levende legende, en de film
suggereert dat James daar erg ambigu tegenover stond: enerzijds
wilde hij zijn eigen mythologie naleven, door pakweg de koppen van
twee levende slangen af te snijden en op te merken: That’s
gonna be good eatin’! Maar anderzijds betekende dat ook dat
hij nooit gerust kon zijn, zelfs thuis niet met zijn vrouw en
kinderen. Hij moest altijd over z’n schouder kijken om te zien wie
er aan kwam om hem in de rug te schieten. Zijn legendarische status
is zowel een zegen als een vloek, iets waar hij aan vast wilt
houden én dat hij kwijt wilt raken. Het is die tegenstrijdigheid
die hem uiteindelijk zijn leven kost, hoewel hij daar op dat moment
best nog zen tegenover lijkt te staan: James weet dat hij
moet sterven, dat het niet anders kan. Dat zijn moordenaar iemand
is die teleurgesteld is geraakt in de mythe rond Jesse James, is
dan niet meer dan toepassend.
Dat verhaal wordt gefilmd door Roger Deakins (zelf een levende
legende onder directors of photography) in een stijl die
je enkel “somptueus” kunt noemen. En zelfs dat is eigenlijk nog
niet genoeg lof. De hele film door wordt er ongelooflijk veel
aandacht besteed aan kleine details: close-ups van handen, van in
het licht dwarrelend stof, van een klok, een deurkruk, noem maar
op. Regisseur Andrew Dominik lijkt gefascineerd te zijn door het
idee om een enkel moment in al z’n details te analyseren: je zet
twee mensen in een kamer, en je focust dan genadeloos op elk klein
elementje van het hier en nu. Hoe het raam er uitziet, wat de
personages doen met hun lichaam, hoe hun ogen staan, wat voor
kleren ze aanhebben, met welke rekwisieten ze omgaan en ga zo maar
door. De close-ups in ‘The Assassination…’ zijn ronduit briljant.
En ook daarbuiten speelt Deakins op een wonderlijke manier met het
contrast tussen licht en schaduw. De personages lijken hier soms
wel uit een effen zwart doek geknipt, spoken die uit de duisternis
tevoorschijn komen omdat ze denken dat ze nog leven. Visueel gezien
is dit wellicht de beste film van het jaar, en als er enige
gerechtigheid bestaat, nu al een kandidaat voor een oscar.
Thematisch en visueel zit het dus allemaal wel goed. Waar ‘The
Assassination’ echter een steek laat vallen, is in de
storytelling. Dominik heeft hier een ijzig trage film
gemaakt, die zich van de éne scène naar de andere sleept met de
statige pas van een begrafenisprocessie. De personages, met Jesse
James op kop, staren existentieel voor zich uit over de prairie en
voeren gruwelijk langzame gesprekken met elkaar waarin uiteindelijk
niet erg veel gezegd wordt. En veel meer doen ze niet. Aan het
begin van de film krijgen we één overval te zien, that’s
it. Wanneer er daarna nog geweld losbarst, is dat kort en
bruusk, een pistoolschot als eenzame onderbreking van de
alomtegenwoordige stilte.
Nu hoeft elke western (zoals ik hem bij gebrek aan een betere
term maar noem) uiteraard niet vol met actie te zitten, maar
ondanks dat slakkengangetje slaagt Dominik er ook lange tijd niet
in om een duidelijke focus voor zijn film te vinden. Tijdens het
eerste anderhalf uur is ‘The Assassination’ een bijzonder
fragmentarische prent, waarin de motieven van de personages vaak
onduidelijk blijven. Het is pas daarna dat het verhaal zich
vernauwt naar drie duidelijke hoofdpersonages – Jesse James en
Charley en Robert Ford – en de film een klein beetje op stoomkracht
komt. Maar tegen die tijd zit je daar dus al wel 90 minuten.
Wat je mee naar buiten neemt, is de sfeer ervan, een vreemd
hypnotiserend gevoel dat je maar moeilijk kunt afschudden, en dat
soms zelfs doet denken aan wat Jim Jarmusch ooit deed in ‘Dead
Man’. De muziek van niemand minder dan Nick Cave (die moodier
than moody is) en de bezielde acteerprestaties (Brad Pitt is
geweldig) dragen daar enorm toe bij. ‘The Assassination’ zal
waarschijnlijk een love it or hate it-film worden. Ik kan
wel zo’n beetje garanderen dat er mensen zullen buitenlopen voordat
het gedaan is, net zoals er mensen zullen zijn voor wie dit
verreweg de beste prent van het jaar is. Een cultfilm in
wording.