94 min. / USA
/ 2007
Stephen King heeft ooit gezegd: true horror is what the mind
can do to you. En hij weet waar hij het over heeft – zijn
boeken zullen wel nooit aanvaard worden als grote literatuur, maar
iedereen die ooit ‘The Stand’, ‘It’ of ‘Misery’ heeft gelezen, moet
het er over eens zijn: die mens weet wat griezelig is. Monsters,
bloed, pus en slijm zijn allemaal goed en wel – en ze zijn dan ook
meer dan genoeg aanwezig in zijn oeuvre – maar waar het écht
angstaanjagend wordt, is tussen de oren van je hoofdpersonages.
‘1408’, gebaseerd op een kortverhaal van King, vertrekt ook vanuit
die premisse. Het resultaat is alles behalve perfect, maar sowieso
een verademing na de torture porn (hallo, ‘Captivity’?) die de
laatste jaren voor horror heeft moeten doorgaan. De uitvoering laat
soms te wensen over, maar regisseur Mikael Hafstrom heeft het
basisprincipe op z’n minst begrepen: angst komt niet van buitenaf,
maar van binnenin.
John Cusack speelt Mike Enslin, een schrijver die zich heeft
gespecialiseerd in occulte non-fictie boeken. Hij bezoekt notoire
spookhuizen en andere plekken waar creepy verhalen aan
vasthangen, en schrijft daar vervolgens sensationele stukken over,
die zijn cynisme moeten verbergen. Eigenlijk gelooft hij nergens
in: “Ik heb zowat alle plekken in de VS bezocht waar het zou moeten
spoken, en ik ben nooit iets tegengekomen. En zelfs al bestonden er
geesten, er is toch geen God die ons tegen hen kan beschermen.” Op
een dag krijgt Enslin lucht van het verhaal rond kamer 1408 in het
Dolphin Hotel in New York. Tientallen mensen zijn er op
uiteenlopende creatieve manieren gestorven (“één van de gasten
besloot om van zichzelf een eunuch te maken”) en zelfs het
schoonmaakpersoneel mag er maar met tien minuten tegelijk naar
binnen. Enslin kan nauwelijks wachten om de mythe van kamer 1408 te
ontmaskeren, en ondanks de waarschuwingen van hotelmanager Olin
(Samuel L. Jackson krijgt de beste regel tekst in de film:
That’s an evil fucking room) neemt hij er zijn intrek.
Bad move: voor hij het weet krijgt Enslin af te rekenen
met levende schilderijen, dichtslaande ramen, sneeuwstormen,
overstromingen en – nog het ergste van allemaal – een radio die
onophoudelijk The Carpenters speelt.
De beste verhalen van Stephen King zijn degene waarin hij dingen
perverteert die vertrouwd zijn, die we kennen. Een auto wordt in
‘Christine’ een moordmachine. Een clown wordt in ‘It’ een monster.
En een liefhebbende vader wordt in ‘The Shining’ plots een
maniak. Misschien is dat wel de basis van alle horror: dat het
alledaagse ineens een bedreiging wordt. ‘1408’ werkt ook volgens
dat principe, met, zeker aan het begin van de film, goede
resultaten. Een scène waarin Cusack plots zichzelf weerspiegeld
ziet in het venster van het gebouw aan de overkant, is écht
creepy. Om nog maar te zwijgen van de subtiel veranderende
patronen op het behang en de handdoekjes die plotseling anders
hangen. In feite zijn dat maar kleine momentjes, eenvoudige
rileffecten die door regisseur Hafstrom efficiënt worden toegepast.
Maar dammit ze werken, en de reden dat ze werken, is heel
simpel: we zijn allemaal al in hotelkamers geweest. We hebben
allemaal al wel eens dat oncomfortabele gevoel gehad dat er iemand
naar ons aan het kijken was. Het alledaagse wordt een dreiging.
Wie daar zin in heeft, kan in het gebruik van de hotelkamer
zelfs een metafoor zien (sommige mensen zien nu eenmaal graag
metaforen, kan ik het helpen?): iedereen heeft immers kamers in z’n
eigen leven waar hij liever niet meer binnengaat, waar het licht
uit moet blijven. Enslin wordt geconfronteerd met zijn eigen
verleden – zijn vrouw die van hem vervreemd is, de dood van zijn
dochtertje -, alsof de kamer de trauma’s die hij heeft tot leven
wekt.
Tijdens het eerste uur is ‘1408’ dus erg goed bezig: Hafstrom
geeft ons een zorgvuldige opbouw, het karakter van Enslin wordt
(naar de normen van het genre) mooi geconstrueerd en de eerste
tekenen van weird shit in de kamer zorgen moeiteloos voor
kippenvel. Het is echter daarna, eens het gespook in kamer 1408
extremer wordt, dat de film uit de bocht vliegt. Bepaalde effecten
zijn eerlijk gezegd een beetje onnozel (Enslin die een koelkast
opentrekt en daar plotseling de hotelmanager ziet staan), en een
“vals einde”, ongeveer twintig minuten voordat het écht gedaan is,
is voldoende om alle spanning ogenblikkelijk uit het verhaal te
laten wegsijpelen. Da’s een klassiek probleem met horrorfilms: op
een bepaald moment moet je de subtiele schrikmomentjes achter je
laten en overstappen naar het zwaardere werk – en op dàt moment
moet je dus wel geloofwaardig zien te blijven, wat niet evident is.
Er blijven tot op het einde sterke momenten in ‘1408’ zitten (laat
de discussie over de betekenis van het laatste shot beginnen!),
maar de claustrofobische spanning van het eerste uur gaat wel
verloren eens de special effects de boel overnemen.
Hoewel Samuel L. Jackson prominent op de affiche gezet werd om
volk te lokken, is ‘1408’ is essentie een one man show
voor John Cusack. Jackson heeft aan het begin van de film tien
minuutjes om Cusack af te raden in de kamer te blijven slapen, en
dat is het dan wel. Na een hele resem flauwe romantische
komedietjes (nog ‘Must Love Dogs’, iemand?) krijgt Cusack echter
eindelijk nog eens de kans om zich helemaal te laten gaan. Cusack
gaat van verveeld cynisme naar volslagen paniek, met zowat alle
emotionele haltes onderweg er bij, en weet dat continu
geloofwaardig te houden. Hij is één van die acteurs die
altijd de moeite zijn, zelfs in slechte films, omdat je
gewoon eindeloos op zijn gezicht kunt blijven kijken. Met een
mindere hoofdrolspeler was ‘1408’ misschien plat op z’n smoel
gevallen.
Mikael Hafstrom, die een tijdje geleden nog verantwoordelijk was
voor de Jennifer Aniston-stinker ‘Derailed’, weet zich
hier in ieder geval weer een beetje te herpakken: ‘1408’ heeft zo’n
gebreken, maar hij legt de nadruk goddank weer op psychologische
horror in plaats van op afgehakte ledematen, en I’ll be
damned als de haartjes in m’n nek niet af en toe omhoog gingen
staan.