Sommigen beweren dat ‘Drum’s Not Dead’, de vorige plaat van Liars,
het album is dat Radiohead had moeten maken na ‘OK Computer’. Voor
sommigen is die bewering waarschijnlijk correct, terwijl er voor
anderen -ondergetekende incluis- in die uitspraak een schromelijke
onderschatting van de tweeling ‘Kid A’ en ‘Amnesiac’ schuilt. Wat
er ook van zij: naast een bewijs dat de kracht van percussie zijn
laatste adem nog niet heeft uitgeblazen, toonde die plaat ook
onomstotelijk aan dat avontuurlijke muzikale ideologieën nog
springlevend zijn. Muzikale risico’s bonken bij vele bands als een
tweederangs pacemaker die op ontploffen staat, maar bij Liars
vormen ze een solide kloppend hart en de bestaansreden van de band.
Ook op ‘Liars’ kruipt het eigenzinnige bloed waar het niet gaan
kan. Net als op Hail to the Thief van
Radiohead gaan het experiment en de traditie een harmonieus verbond
aan op dit album. In een met helium gevulde windtunnel slaken
krautrock, elektronica, psychedelica en garagerock hysterische
kreetjes tijdens een wilde orgie en voyeurisme voelde nog maar
weinig zo goed aan.
Zanger Angus Andrew gedraagt zich niet enkel op het podium als een
slangenmens. In de nummers van ‘Drum’s Not Dead’ kronkelde zijn
stem tussen de hypnotiserende coalitie van noisegolven en tribale
ritmes en ook op ‘Liars’ laten zijn vocalen zich niet insluiten. De
prooi is dan wel dezelfde gebleven, maar de jagers zijn van
gedaante verwisseld. Tijdens opener ‘Plaster Casts of Everything’
worden stratosfeer-stemmen à la Animal Collective
namelijk opgejaagd door ziedende drums en dito gitaren, aangevuurd
door Shellac-zwepen. Ook
‘Clear Island’ jakkert ongenadig voort als Beck die te lang in
kraakpanden vol noise-freaks heeft rondgehangen. Bevreemding en
opwinding kruipen op deze plaat erg dicht bij elkaar en vurig
geknetter laat nooit lang op zich wachten.
‘Liars’ bevat echter ook songs die uit nog donkerder holen komen
gekropen. In ‘Leather Prowler’ prevelt Angus Andrew zijn teksten
alsof ze uit een kapotte blaasbalg worden geblazen terwijl krakende
beats, noise en een griezelig hamerende piano een macaber verbond
sluiten. Op ‘Pure Unevil’ gaat het experiment dan weer de
psychedelische richting uit en ‘The Dumb in the Rain’ klinkt alsof
de band zich jaren in een kooi van Faraday heeft opgesloten om in
alle rust slepende mantra’s te scheppen. Tegenover deze bizarre
experimenten staat dan weer ‘Sailing to Byzantium’: een song die
eveneens de kliffen van de voorspelbaarheid ontwijkt, maar met een
dromerige koers die meer schoonheid dan een rariteitenkabinet van
klanken bevat.
Ook na deze plaat zullen Liars er niet om bekend staan dat ze hun
publiek hapklare kost voorschotelen, maar dit album bewijst wel dat
ze hun hand niet omdraaien voor een ontroerende popsong. Afsluiter
‘Protection’ is namelijk een zachtaardig, vredelievend nummer dat
niet wil verwarren, maar enkel emotioneren. Onder een kartonnen
gesternte van een eenvoudige synth en een simpele drumbeat zingt
Angus Andrew melodieuzer dan ooit en de sound van Grandaddy is nooit
ver weg.
Voor sommige bands is stagnatie geen stilstand maar achteruitgang
en Liars is daar ongetwijfeld één van. Ook deze plaat wijkt af van
hun vorige worp en hun onvoorspelbare muzikale identiteit zorgt
opnieuw voor verwarrende tintelingen, een fysieke sensatie die
slechts weinig acts nog kunnen bewerkstelligen. Niemand weet welke
richting het eigenzinnige parcours van Liars nog uit zal gaan, maar
we kunnen nu al niet wachten!