185 min. / Japan /
1965
Akira Kurosawa was 55 jaar oud toen ‘Red Beard’ in de zalen kwam
– nu niet echt wat je noemt “stokoud”, maar toch voelt deze film al
aan als een soort van conclusie. Een laatste woord over ideeën waar
hij eerder al over had gesproken. In 1948 maakte hij ‘Drunken Angel’, de film
die het begin van zijn onafhankelijke carrière inluidde, en waarin
hij lichamelijke ziekte gebruikte als een metafoor voor emotionele
en morele verrotting. Nu, zeventien jaar later, keert hij terug
naar datzelfde thema, maar dan wel met een andere invalshoek. In
‘Drunken Angel’
werd de ondergang van het aan TBC lijdende hoofdpersonage specifiek
geplaatst in de context van de Japanse samenleving van die tijd
(het postoorlogse Japan zat economisch en mentaal geheel aan de
grond, wat vertegenwoordigd werd door de ziekte van Toshiro Mifune
in die film). Hier, daarentegen, wil Kurosawa geen sociologische
dimensie aan z’n verhaal geven. Fysieke ziekte is nog steeds een
symbool voor wat er inwendig plaatsvindt – maar dan in élke mens,
los van maatschappij, economie of oorlog. De zieken in ‘Red Beard’
zijn geen metafoor voor de Japanner anno 1948, vlak na de Tweede
Wereldoorlog, maar wel voor de mens zoals hij nu is en zoals hij
altijd al geweest is. We zijn altijd al, elk op onze eigen
manieren, ziek geweest, en we zullen het misschien altijd
blijven.
Het verhaal is doodsimpel: Yuzo Kayama speelt dokter Yasumoto,
een jonge, arrogante arts die net de Nederlandse geneeskunde is
gaan bestuderen in Nagasaki. Wanneer hij daarvan terugkeert, brengt
hij op instructies van zijn vader een bezoekje aan de
pattelandskliniek van dokter ‘Red Beard’ Niide (Toshiro Mifune).
Yasumoto is niet erg onder de indruk: zelf is hij voorbestemd voor
een luxeleventje als lijfarts van een rijke heer, en hier verzorgen
ze de armen, die niet eens kunnen betalen voor bewezen diensten.
Het spreekt vanzelf dat Yasumoto niet echt springt van blijdschap
wanneer blijkt dat Red Beard hem in zijn kliniek wilt houden. Naar
afspraak met Yasumoto’s vader is blijkbaar besloten dat de jonge,
arrogante kerel een job in de kliniek best kan gebruiken en willen
of niet, Yasumoto moet zich plooien naar de regels van het huis.
Gaandeweg leert hij natuurlijk het regime van Red Beard waarderen
en ziet hij in wat het echt betekent om een arts te zijn, dat
spreekt voor zich.
‘Red Beard’ past duidelijk in een inhoudelijke tendens in
Kurosawa’s oeuvre: niet alleen was er eerder al ‘Drunken Angel’, maar
ook in ‘Ikiru’
stond de metafoor van ziekte-voor-innerlijk-verval centraal. Wat
nieuw is, is de existentiële visie van de regisseur: de zieken hier
zijn geen slachtoffers van een economische of historische malaise,
en zoals het hoofdpersonage van ‘Ikiru’ werden ze ook
niet vermangeld door de raders van het ongevoelige zakenwereldje.
Nee, sommige mensen (de meesten zelfs) staan gewoon ziek in het
leven, door verloren liefdes, familievetes of aangeboren
karaktergebreken. Kurosawa is nauwelijks geïnteresseerd in het
tonen van medische procedures – slechts éénmaal krijgen we een
operatie te zien, en dan is het enkel om het effect daarvan op
Yasumoto te tonen: hij valt flauw. Voor het overige zijn de dokters
hier voornamelijk getuigen, die hun patiënten bijstaan terwijl ze
hun eigen strijd met de dood en hun verleden uitvechten. Dààr gaat
het over: hoe ziek sta je in je leven en hoe ga je daarmee om?
Als film betekende ‘Red Beard’ het einde van een tijdperk voor
Kurosawa: hij had sinds ’48 zowat elk jaar een film gemaakt. Van nu
af aan zouden er tussenpozen van vijf jaar tussen zijn projecten
komen te liggen. Het was zijn laatste film in zwart-wit, zijn
laatste in breedbeeld, en vooral: zijn laatste met Toshiro Mifune.
De opnamen van ‘Red Beard’ sleepten twee jaar aan dankzij
Kurosawa’s maniakale oog voor detail en omdat Mifune continu met
zijn al dan niet rood getinte baard moest rondlopen, kon hij
nauwelijks ander werk aannemen. De relatie tussen de twee mannen
kwam erg onder druk te staan en toen Mifune kort na ‘Red Beard’ een
hoofdrol aanvaardde in ‘Shogun’, werd de wrok tussen beiden te
groot om ooit nog helemaal te overbruggen. Kurosawa was ooit van
nabij betrokken bij de planning van ‘Shogun’, maar werd
uiteindelijk opzij gezet. Dat uitgerekend zijn fetisjacteur erin
zou meespelen, kwam dan ook hard aan. Zowel de carrière van
Kurosawa als die van Mifune zou nooit nog dezelfde toppen scheren.
Kurosawa’s latere films werden somberder, trager, negatiever,
hoewel ze nog steeds vlagen van briljante cinema lieten zien. De
grootmeester die zo graag in het leven en in de goedheid van de
mensen wou geloven, was diep teleurgesteld.
Maar voor zover ‘Red Beard’ al een afscheid is, is het er dan
toch één in stijl. Kurosawa weet twee dingen erg goed te doen hier:
het omgaan met emotie en het omgaan met zijsporen in zijn verhaal.
In wezen is het verhaal van ‘Red Beard’ er één dat smeekt om te
mogen ontaarden in een melodramatische draak. Een ziekenhuis, een
mentor-pupil relatie, langzaam wegkwijnende patiënten… Maak hier
een Amerikaanse remake van en voor je het weet duikt Meryl Streep
ergens op. Maar Kurosawa zet (met de mogelijke uitzondering van een
sterfscène op het einde) nergens een stap verkeerd. Hij lijkt nooit
openlijk op de traanklieren te mikken, maar brengt zelfs zijn meest
tragische scènes op een elegante manier in beeld, die het publiek
toelaat om zélf zijn conclusies te trekken over de emoties die er
plaatsvinden.
Wat de zijsporen betreft, slaagt de regisseur erin om meer dan
een half uur lang zijn voornaamste verhaallijn te verlaten, om te
luisteren naar verhaal van een stervende man die de beenderen van
zijn grote liefde in z’n tuin begraven heeft. Een half uur
spenderen aan een nevenpersonage zou dodelijk zijn in vrijwel elke
andere film, maar hier werkt het, omdat het eigenlijk helemaal geen
nevenspoor is. ‘Red Beard’ draait rond de transformatie van
Yasumoto, en die veranderingen vinden plaats via zijn omgang met de
patiënten. Door dat verhaal zeer duidelijk te structureren binnen
de emotionele reis die Yasumoto ondergaat, blijft het allemaal
relevant en krijgen we nooit het gevoel dat we plots naar een
andere film zitten te kijken.
‘Red Beard’ duurt drie uur, maar slaagt erin om steeds boeiend
te blijven. Hier en daar zit wel eens een scène die een valse noot
slaat (een vechtscène lijkt eerder uit ‘Yojimbo’ weggelopen dan
dat ze hier iets te zoeken heeft), maar de focus en timing van
Kurosawa waren zelden sterker. Uiteindelijk trekt de filmmaker de
hoopvolle conclusie dat mensen kùnnen veranderen, dat ze de
capaciteit tot het goede in zich hebben. Dat zieken kunnen genezen.
Een conclusie waar hij later nog (gedeeltelijk) op zou terugkomen,
maar die hier wel een magnifieke, humane prent heeft
opgeleverd.