Laat het begrip "file" vallen en iedereen zucht gelaten: elkeen heeft zich ooit wel eens in een traag voortslepende karavaan van wagens bevonden, en moppert dat de treinreiziger toch een pak beter af is. Alleen kan zo ongeveer elke pendelaar u wel melden dat sporen in de spitsuren allesbehalve een pretje is.
Studies hebben immers uitgewezen dat pendelaars eenzelfde stresshormoon vrijlaten als dieren in een slachthuis. Het is dan ook niet aangenaam om elke ochtend en avond hetzelfde ritueel van duwen en trekken te moeten ondergaan in de hoop toch nog een vrij zitje te bemachtigen. De gemiddelde treinreiziger heeft zijn rit meer dan nodig om op adem te komen, en met een beetje geluk heeft zijn trein voldoende vertraging, zodat hij zijn aansluiting mist en een tijdje kan genieten van de NMBS’ eigenste soundsystem, dat muzak door de boxen laat knallen.
Op Commuter Anthems geven Eivind Opsvik & Aaron Jennings hun eigen versie van muzak. Met een achtergrond in jazz maar een ruime interesse in al wat pop, rock en experimenteel is, slagen de heren er immers al twee platen lang in netjes tussen allerlei stijlen heen te laveren, en een aangename verpozing te bieden aan eenieder die na de zoveelste gruwelijke radiotune of belegen song de neiging zichzelf tegen een lantaarnpaal of op de sporen te rusten te leggen, niet langer kan onderdrukken.
De titelsong neemt in zijn blazerssectie elementen van Sufjan Stevens over (die plotse opwellingen!), maar combineert dit met smoothy jazzstemmetjes en nauwelijks aanwezige drums en gitaren, tot een verrassend coherent en goed gevuld nummer, dat nauwelijks vol aanvoelt. Ook "Silverlake" klinkt verfrissend leeg en weldoorvoed tezelfdertijd. Een veelvoud aan instrumenten (onder hun tweeën verdelen ze er tien) plamuurt alle gaatjes dicht maar klinkt nergens dominant of opdringerig. Een moderne versie van jazzmuzak die eigenlijk best wel goed klinkt, is de verrassende conclusie.
In een aantal nummers verwordt dit spelen met elementen en "mood pieces" echter net niet tot een irritant gepriegel. Zo is het bijna zeven minuten durende "Lorinda Sea" toch iets te veel van het goede, en durft "The Pendler" onder de verkeerde luisteromstandigheden meer irritatie dan genot op te wekken. Het nauwelijks een minuut durende "Apology/Goodbye" is gelukkig vergeten nog voor het goed en wel begonnen was. "Wrong Place Right Time" dreigt in hetzelfde bedje ziek te vallen, al wordt langzaam maar zeker duidelijk hoezeer het nummer opgebouwd is rond een opzwellende dreiging, die net in het aanslepende geluidentapijt zijn kracht vindt.
In "Port Authority" en "I’ll Scrouge Along" krijgt jazz vrij spel, al blijft de invulling vrijblijvend en diffuus genoeg om elke loutere genrebepaling teniet te doen. "The Last Country Village" speelt onder meer met geluidjes, percussie en het hard/zacht-principe, en weet opnieuw dankzij de veelvoud van nergens opvallende klanken de luisteraar naar aangenamere oorden te voeren. Ook "Ways" charmeert meer dan naar behoren, dankzij een fijne, door de banjo gedragen melodie, en kleine Disney-uitstapjes die het geheel een sprookjesachtige sfeer meegeven.
Commuter Anthems is een vreemd plaatje. Aanvankelijk weinigzeggend en soms zelf ronduit irriterend, roept het na een tijdje een heel ander gevoel op. Opeens zijn de zachte songs en nauwelijks hoorbare melodieën een balsem voor de ziel. Net zoals het vinden van een zitplaats in een overvolle trein in het spitsuur of het invoegen in een bewegende stroom wagens tijdens een file, vragen ook de albums van Opsvik & Jennings aandacht en een flinke portie geluk, willen ze worden gevonden. Maar eens u ze heeft, koestert u ze des te meer.