In de zomer van 2004 waren we – zacht uitgedrukt – laaiend
enthousiast over de tweede plaat van The Bees. De Britse band
(standplaats: Ventnor, Isle of Wight) had met Free the Bees een
retroplaat van het zuiverste water gemaakt en katapulteerde
zichzelf naar de hoogste regionen van onze persoonlijke
eindejaarslijst. ‘Free the Bees’ bulkte niet alleen van het
fantastische songmateriaal, de plaat werd analoog opgenomen, gemixt
en gemasterd in de legendarische Abbey Road Studio’s en klonk dan
ook alsof ze in die periode was opgenomen. Vandaag ligt ‘Octopus’
in de winkels, de derde plaat van de groep. Die werd in
tegenstelling tot haar voorganger opgenomen in The Shed, hun eigen
studio, maar voor het overige is alles bij het oude gebleven. Ook
op ‘Octopus’ grijpen The Bees dus terug naar de zonnige pop zoals
die werd gemaakt in de late sixties en de vroege seventies, aan
weerszijden van de Grote Plas.
The Bees lieten voor het eerst van zich horen in 2002. Toen
verscheen ‘Sunshine Hit Me’, een zomers, gevarieerd en erg relaxed
klinkend debuutalbum dat meteen goed was voor een Mercury
Prize-nominatie. Op dat moment waren The Bees nog een duo. Paul
Butler en Aaron Fletcher speelden alle instrumenten zelf in, maar
wanneer ze met hun muziek wilden toeren was er een probleem: ofwel
moesten ze werken met vooraf opgenomen tapes, ofwel moest er een
heuse band in dienst genomen worden. In de vriendenkring van de
band bevonden zich nogal wat muzikanten, zodat die knoop al gauw
kon worden doorgehakt. Nog steeds vormen Fletcher en Butler min of
meer de kern van The Bees, maar de vier nieuwkomers (Kris Birkin,
Michael Clevett, Warren Hampshire en Tim Parkin) worden beschouwd
als volwaardige groepsleden, wier aandeel en inbreng tijdens het
schrijven van nieuwe nummers even groot is als dat van de
stichtende leden.
Sinds de komst van het viertal klinkt de muziek van The Bees nóg
organischer, authentieker en frisser dan op het debuut. In de
aanloop naar ‘Octopus’ deden zich geen ingrijpende
personeelswijzingen voor, zodat die groepssound weinig of geen
spectaculaire veranderingen onderging. De band gaat verder op de
ingeslagen weg, alleen klinkt het geheel wel wat bedaarder en ligt
de nadruk iets meer op vroege jaren ’70 dan op ‘Free the Bees’. De
plaat is ook iets Amerikaanser getint (al zijn ook nu weer de
echo’s van de eerste Britpopgolf niet van de lucht) en er werd hier
en daar ook een snuif funk, reggae en ska door de soep
gedraaid.
Het openingsnummer begint met een bluesy gitaar, die herinneringen
oproept aan de tijd dat de Rolling Stones hun uiterste best deden
om de geschiedenis in te gaan als eerste blanke (maar vooral
opwindende) rhythm & blues-groep. Schijn bedriegt echter, want
na die intro blijkt ‘Who Cares What the Question Is?’ een veeleer
gezapig voortkabbelend bluesnummer te zijn. Een track die wel
meteen ons hart wist te stelen is ‘Love in The Harbour’: vier
minuten oerdegelijke, reuzengezellige folkrock in de traditie van
The Band en The Grateful Dead, en samen met het funky ‘(This Is For
the) Better Days’ en ‘Stand’ één van de sterkere momenten van de
plaat. Net als op ‘Free the Bees’ spelen de blazers ook nu weer een
belangrijke rol, zoals in het door reggae en ska geïnspireerde
‘Left Foot Stepdown’, ‘Got To Let Go’ (een nummer dat er om smeekt
live uitgesponnen te worden tot een oeverloze jam van een halfuur)
en de soulvolle ballad ‘Listening Man’. ‘The Occularist’ mixt lome
country met een vleugje psychedelica. Leuk, maar niet meer dan dat.
Jammer genoeg herpakt de band zich hierna niet meer, want in de
laatste twee – ongeïnspireerde – songs (‘Hot One!’ en ‘End of the
Street’) – overstijgt de groep nauwelijks het niveau van een erg
middelmatig balorkest.
Stilstaan is achteruitgaan, luidt het cliché, maar in feite is dit
niet het enige of het grootste probleem van ‘Octopus’. Op zich is
het merendeel van de songs op deze cd minstens even goed als dat
van de vorige plaat. Het verschil is echter dat de (mindere) songs
op ‘Free the Bees’ naar een hoger niveau werden getild, door de
aanwezigheid van enkele regelrechte knallers zoals ‘These Are the
Ghosts’, ‘Horsemen’ of het onverslijtbare ‘Chicken Payback’. Aan
dergelijk materiaal ontbreekt het op ‘Octopus’, dat hierdoor iets
te weinig killers telt en iets te veel fillers.
De geweldige sound van de plaat maakt veel, maar niet alles goed.
Hopelijk is het volgende keer net omgekeerd…