115
Het doet er niet toe hoe vaak ik ze zie, telkens wanneer ik
geconfronteerd word met één van de Japanse tekenfilms van de
Ghibli-studio, valt het me weer op hoe hemelsbreed het verschil is
met onze westerse traditie van animatie. Het cliché zegt dan dat
anime eerder op een volwassen publiek gericht is, terwijl Walt
Disney en consoorten in de eerste plaats op kinderen mikken, maar
dat lijkt me niet helemaal te kloppen. Zeker de laatste jaren
proberen Amerikaanse animatiefilms door middel van steeds
krampachtiger postmoderne grapjes immers een ouder publiek aan te
spreken, terwijl de anime van Ghibli in ieder geval in eigen land
ongelooflijk gewaardeerd wordt door kinderen. Nee, het frisse,
onconventionele gevoel dat van het Japanse aanbod uitgaat, heeft
meer te maken met de mentaliteit die er tegenover de verhalen wordt
aangenomen. In westerse animatiefilms moet het vooral snel gaan en
grappig zijn, en zowel inhoud als thematiek zijn op z’n best
bijkomstig en op z’n ergst simpelweg onbestaande. In animefilms,
daarentegen, wordt tijd genomen. Personages krijgen kleine, intieme
scènes waarin hun karakter wordt uitgediept, de actie wordt
stilgelegd voor adempauzes en als een verhaal maar weinig actie of
humor vereist, dan is dat ook maar zo. In Amerika wordt animatie
gezien als een genre op zich, dat dan ook met de regelmaat van een
klok conformeert aan bepaalde inhoudelijke vereisten. In Japan is
animatie een medium, waarmee je daarna nog alle mogelijke
richtingen uitkan.
Goro Miyazaki, zoon van Hayao, de regisseur van klassiekers als
‘Princess Mononoke’ en ‘Spirited Away’, maakt
zijn debuut met ‘Tales From Earthsea’, de verfilming van een
fantasyroman van Ursula K. LeGuin. En hoewel de éne Miyazaki de
andere niet is, en Goro duidelijk nog de maturiteit van zijn vader
mist, is het toch weer een filmpje geworden dat er mag zijn.
Er zijn problemen in het mythische rijk Earthsea: oogsten
mislukken, het weer ligt overhoop, de bevolking wordt steeds armer
en zelfs de draken beginnen met elkaar te vechten (iets dat, zo
verzekert een zwaarbehaarde tovenaar ons, geen goed teken is). In
het koninklijk paleis voelt de zeventienjarige prins Arren zich
daarenboven door mysterieuze krachten verplicht om zijn vader
vermoorden en diens zwaard te stelen. De jongen gaat op de vlucht
naar het platteland, waar hij gevonden wordt door de tovenaar
Sperwer. Arren krijgt de kans om zijn fouten goed te maken door het
samen met Sperwer op te nemen tegen Cobbo, een boze magiër die op
zoek is naar een levenselixir. Eigenaardig detail: hoewel er een
hele film lang naar die Cobbo verwezen wordt als een man, ziet hij
er uit als een vrouw (of toch minstens als de betere dragqueen) en
praat hij ook met een damesstem. In een parallel universum vol
tovenaars, magische zwaarden en draken is het schijnbaar nog niet
gezegd dat je testikels daarom ook inzakken.
De Japanse animefilms zijn tegenwoordig al een zeldzaamheid op
zich geworden, gewoonweg omdat ze nog gebruik maken van
traditionele celanimatie – een techniek waar ze in Hollywood enkele
jaren geleden een grafzerk op plaatsten ten voordele van CGI. Het
gevolg was dat we in de Ghiblifilms een soort van ouderwetse
esthetiek terug konden vinden die nergens anders nog te krijgen
was, een ambachtelijke kwaliteit waar geen enkele computer tegenop
kon. Ook ‘Tales From Earthsea’ heeft weer een aantal schitterende
vista’s om mee te pochen: vermolmde schepen op het strand, een
panorama op een grote, vuile stad, de duistere toren van Cobbo
enzovoort. Net zoals wel meer animefilms maakt Miyazaki hier
gebruik van zeer eenvoudige, bijna schetsmatige personages, die dan
in een rijkelijk gedetailleerd, van alle mogelijke dimensies
voorziene omgeving worden geplaatst. De figuurtjes zijn eenvoudig,
soms zelfs karikaturaal. Hun gezichtsuitdrukkigen zijn altijd even
simpel; als ze zweten lopen de helderblauwe stralen letterlijk van
hun gezicht, als ze kwaad zijn, bestaan ze plots enkel nog uit
tanden en wenkbrauwen. Maar de achtergrond waartegen ze zich
bewegen is vaak verrukkelijk vorm gegeven. Je kunt de groeven
tussen de stenen zien, het licht van fakkels weerkaatst op de
muren, de luchten zijn volstrekt overtuigend blauw of grijs. Dat
contrast tussen de karakters en de setting bestaat in principe in
elke animefilm, maar wordt hier nog verder doorgevoerd, door de
personages nog iets simpeler te houden dan gewoonlijk. Je kunt dat
beschouwen als een zwakte van de film, maar het levert wel een
visueel interessant resultaat op.
Het verhaal is dan weer minder indrukwekkend, vooral omdat je
eigenlijk twee grote plotlijnen krijgt die nooit helemaal weten
samen te smelten. Enerzijds heb je de vreemde natuurfenomenen die
Earthsea teisteren, en die worden toegeschreven aan een “verstoring
van het evenwicht tussen mens en natuur”. De miliebewuste boodschap
kan nauwelijks verkeerd begrepen worden, zeker niet wanneer één van
de hoofdpersonages gewoon letterlijk zegt dat de mens “bestemd was
om in harmonie te leven met de natuur,” maar dat we die harmonie
behoorlijk om zeep aan het helpen zijn. De scènes in de stad maken
dat duidelijk, met hebberige winkeliers, drugdealers en zelfs
slavenhandel – alles wat slecht is aan de wereld, zit hier op
elkaar gepakt. Miyazaki suggereert daarmee dat we niet alleen een
ecologisch, maar ook een moreel evenwicht verstoren.
En anderzijds heb je dan Cobbo de tovenaar, die niet kan
accepteren dat hij moet sterven en dan maar al zijn kwade machten
gebruikt om het levenselixir te vinden. Ook hier is weer een les
aan verbonden – “het is juist omdat je weet dat het ooit gedaan zal
zijn, dat je de verplichting hebt om iets moois van je leven te
maken” – maar die twee gedachten verenigen zich nooit tot een enkel
verhaal. Er wordt een poging ondernomen om de twee thema’s aan
elkaar te linken, door te opperen dat ook angst voor de dood een
verstoring van de natuurlijke orde is, maar erg overtuigend is dat
niet. Het zijn twee verschillende lijnen, en dat blijven het ook.
Het gevolg daarvan is dat het middenstuk van de film (het verblijf
van Arren en Sperwer op een boerderij) wat al te lang gaat
aanvoelen – Miyazaki is op dat moment eigenlijk rond met zijn “mens
versus natuur”-thema, en kan pas echt goed beginnen aan zijn
doodsthema eens de actie zich verplaatst naar het kasteel van
Cobbo. In de tussentijd blijft hij té lang steken op hetzelfde
punt.
Maar goed, dat alles verhindert niet dat ‘Tales From Earthsea’
wel degelijk meeslepend is (je held introduceren terwijl hij zijn
vader vermoordt, ballsy) en dat er uitstekende individuele
scènes inzitten (wie niét spontaan een aanval van vertigo krijgt
tijdens de finale, leidt hoogstwaarschijnlijk aan afstervende
zenuwuiteinden). Het is alleen jammer dat Miyazaki het hele verhaal
niet wat strakker had kunnen structureren, zodat de links tussen de
thema’s er duidelijker waren uitgekomen. Goro is voorlopig nog even
z’n vader niet, maar geef hem een film of drie, vier en het zit er
wel in, hoor.