Herinnert u zich nog die scène uit ‘The Aviator’ waarin
waaghals Howard Hughes één van de meest duizelingwekkende
luchtgevechten uit de filmgeschiedenis op pellicule zette voor zijn
peperdure epos ‘Hell’s Angels’? Dat zou nochtans wel mogen, het was
namelijk een majestueus in beeld gebrachte hommage aan de
oldskool oorlogsfilms zoals ze vandaag niet meer gemaakt
worden. Tony Bill heeft het alvast wél gezien en moet gedacht
hebben: ‘ik ga hier eens even een oude traditie terug tot leven
wekken.’ Het gevolg: ‘Flyboys’, een ouderwetse avonturenfilm met
spectaculaire vliegtuigscènes en voor de rest niet veel. Net zoals
bij Howard Hughes indertijd moest het budget via een private weg
bij elkaar gesprokkeld worden omdat geen enkele grote studio brood
zag in het project. De studio’s hadden gelijk. ‘Flyboys’ werd een
grote financiële flop en ook artistiek is dit WOI-epos over de
Amerikaanse vechtpiloten van de Lafayette Escadrille een muffe
jutezak geworden waar de clichés even rijkelijk uitrollen als
mottenballen. Soms is er ook een reden waarom ze de films niet meer
proberen maken zoals vroeger, Tony.
‘Flyboys’ vertelt het heroïsche relaas van de o zo dappere
Amerikaanse vrijwilligers die naar de Eerste Wereldoorlog trokken
om Frankrijk bij te staan in de strijd tegen de moffen. Dat
allemaal vòòr Amerika zich iets aantrok van wat er met Europa
gebeurde in die oorlog. Eén van hen is Blaine Rawlings (James
‘Green Goblin junior’ Franco), een Texaan die de familieranch is
kwijtgespeeld en nu op zoek is naar een hoger doel. Hij sluit zich
aan bij de Lafayette Escadrille, het legendarische eskader voor
vechtpiloten. Hij mag niet alleen de stoere held in de lucht
uithangen, maar ook het hartje van lokale deerne Lucienne (Jennifer
Decker) sneller laten kloppen. Uiteraard leert hij ook waardevolle
lessen over eer, plichtsgevoel en ware heldenmoed van een
collega-piloot (Martin Henderson) die al te veel Amerikaanse
waaghalzen uit het luchtruim heeft zien vallen. De cursus Franse
stereotypen krijgt hij van kapitein Jean Reno die zijn ‘Allo
Allo’-accent even hard laat krullen als zijn onvermijdelijke
snorretje.
Amerikanen toch. Zelfs uit een periode van een oorlog waar ze zo
goed als niets mee te maken hadden, halen ze een moedig en
inspirerend verhaal met de focus op hun eigen helden. Want ook
zonder de degoutante stars and stripes uit te
hangen (hallo en vaarwel ‘Pearl Harbor’) komt deze ‘Flyboys’ over
als een veel te onsmakelijk Amerikaans getint verhaal dat
nuancering niet al te hoog in het vaandel draagt. Alles en iedereen
dat niets met Amerika te maken heeft, kan in deze film alleen maar
met karikaturale stereotypen (de snorren van de Fransen!) en banale
clichés (het mooie Franse meisje dat onvermijdelijk valt voor de
stoere Yank) worden voorgesteld. En natuurlijk wordt die smerige
Grote Oorlog aan de man gebracht als een opwindend jongensavontuur
waar de levensgevaarlijke missies worden afgewisseld met frivool
gedartel in de wei of een gezellige drink in het café. Het zou écht
niet meer van deze tijd mogen zijn om met zo’n simplistische visie
op het concept oorlog af te komen. Heroïek, eergevoel, opoffering,
allemaal goed en wel, maar probeer toch ook een historisch
verantwoord kader en context mee te geven aan een serieus bedoelde
avonturenfilm die zich afspeelt tijdens een gebeurtenis waarbij
honderdduizenden soldaten crepeerden en stierven in de
loopgraven.
Tot zover de politiek correcte preek. ‘Flyboys’ mag dan wel even
authentiek zijn als een Peter Ustinov-accent in een sandalenprent,
hoe zit het met de actie en het avontuur die ons moeten doen
terugdenken aan de films van weleer? Wel, de dogfights
zijn alleszins indrukwekkend en opwindend genoeg om de zoektocht
naar ook maar iets dat op een verhaal lijkt, te doen vergeten. De
eerste keer althans. Want in dit langdradige oorlogsepos (no
way dat de oorlog zo lang heeft geduurd) worden de weinig
variërende actiescènes tot in het oneindige herhaald. Regisseur
Tony Bill moet constant toevlucht nemen tot de luchtgevechten,
omdat zijn verhaaltje op het land zo ongelooflijk rommelig,
cheesy en oppervlakkig is dat de pellicule bij momenten
dreigt vast te plakken aan de projector. En zonder te kunnen
meeleven met de personages, beginnen de battles ook steeds
meer op een levenloos computerspelletje te lijken. Ze zijn aardig
in elkaar gestoken (hoewel de zeppelin toch iets te CGI was om goed
te zijn), maar als het je nu eens geen zak kan schelen wat er
gebeurt met de ventjes in de tweedekkers beginnen ook die stukken
in een onoverkomelijke sleur te geraken.
Maar het is pas als de gladde posterjongens uit hun speelgoed
stappen dat ‘Flyboys’ echt ergerlijk saaie cinema begint te worden.
Eerst en vooral mist het verhaal een duidelijke koers. De
specifieke doelstellingen van het eskader worden vaag gehouden en
er is geen richtinggevende plot of drive om wat drama en
suspense rond te bouwen. Ze kruipen in de vliegtuigjes, schieten
naar de stoute Duitsers (de iconische Rode Baron wordt hier
vervangen door de gemene Black Falcon in zijn zwarte
driedekker) en keren terug naar de grond om na een handvol
nietszeggende scènes terug de lucht in te trekken en weer hetzelfde
te doen. Het is niet zo zeer een probleem van een slecht verhaal,
maar eerder een probleem van geen verhaal te hebben. Een
aaneenschakeling van vingerdikke clichés, een klungelige romance
(James Franco kan geen Frans, Jennifer Decker geen Engels, boeiende
conversaties geeft dat al niet) en een geforceerd band of
brothers-gevoel zijn de vaste ingrediënten waar ‘Flyboys’
nergens enige vorm of samenhang uit kan halen. Het meest
tenenkrommende moment valt wanneer de token black guy
gemoedelijk een glas cognac deelt met een blanke rijkeluiszoon.
‘Wat doet je vader’ vraagt de blanke. ‘Mijn pa was een slaaf’
antwoordt de zwarte jongen droogjes. Vlotjes hoor.
Ik was ‘m al bijna vergeten maar James Franco moet toch wel de
leading man voorstellen in deze onzalige hommage. Hij mag
dan nog zo krampachtig James Dean imiteren (waar hij effectief
sterk op lijkt, hij heeft ‘m zelfs gespeeld in een tv-biografie),
maar het lukt ‘m nog niet om overtuigend met een vliegeniersbril op
zijn kop rond te lopen. En als je een Texaans accent hanteert,
probeer het dan toch tenminste vol te houden tot het einde van de
film.
‘Flyboys’ had een zwierige ouderwetse avonturenfilm kunnen
worden, mocht er ook maar iets van talent, gevoel en intelligentie
achter de productie hebben gezeten. Enkel een schroothandelaar die
grossiert in oud afval zal iets met dit roestige afdankertje kunnen
aanvangen. Deze flyboys geraken nog niet van de grond,
laat staan dat ze kunnen vliegen.