Laten we maar meteen de ware gelaten achter deze vreemde
pseudoniemen onthullen. Avey Tare kende u natuurlijk al als Dave
Portners alter ego binnen Animal Collective,
Kria Brekkan is niemand minder dan mums Kristin Anna
Valtýsdóttir. De twee kwamen al sinds geruime tijd geregeld samen
om wat te componeren, maar sinds ze onlangs in de echt verbonden
werden, werd het pas écht tijd om zich muzikaal als koppel te
profileren. Ze doken de studio in om met niet meer dan wat
basistools hun debuut op te nemen. Kort na de mixing werd een promo
op het wereldwijde web gelekt, waarop alle tracks omgekeerd werden
afgespeeld en hier en daar ook met het toerental was gerommeld.
Groot was de verrassing wanneer Avey Tare aankondigde dat de plaat
ook onder die vorm uitgebracht zou worden. Hij voelde een grote
drang om een experimentele popplaat te brengen, maar ontdekte in de
opnames schoonheid wanneer ze achterstevoren door de boxen galmden.
Nu is het aan de fans om deze texturen te leren degusteren of de
basissongs op pc opnieuw in ere te herstellen.
Hoezeer Tare deze beslissing op zijn website ook probeert te
vergoelijken, het blijft rieken naar een arty farty
aandachtstrekker. Het effect klinkt natuurlijk bevreemdend – het
zou spijtig zijn indien dit niet het geval was – en hier en daar
werpt zijn aanpak ook vruchten af: ‘Sis Around The Sandmill’ baant
zich als een vriendelijke geest een weg door de, maar na deze
opener is de lol er echter snel af en gaat elke song al na een
halve minuut vervelen. Wanneer er dan ook nog eens met de
opnamesnelheid gespeeld wordt, lijkt het resultaat al helemaal
nergens meer naar. ‘Sasong’ klinkt als een verkracht smurfenlied en
dus als een flauwe grap, en de instrumental ‘Foetus No-Man’
passeert zo schokkerig dat de enige uitdaging een kort gevecht
tegen de hoofdpijn is.
Wanneer we de moeite doen om de nummers in hun oorspronkelijke vorm
te herstellen, rijzen alleen nog meer vragen rond Portners methode.
De combinatie van de stemmen klinkt sprookjesachtig dankzij de
meerlagige productie en vluchtige arrangementen. Portners hese stem
zoekt de hoge noten op in ‘Who Wellses In My Hoff’ en heeft aan de
zachte gitaar- en pianobegeleiding en de accentjes van zijn
favoriete nimf genoeg om een prachtsong neer te zetten. In ‘Sis
Around The Sandmill’ zingt Valtýsdóttir over een verwrongen rumba,
die door de vocale mixing de spookachtige uitstraling van de
albumversie behoudt, maar nu ook een interessante song oplevert. In
de tracklist zitten enkele gemiste kansen (de afwijkende
zinsprosodie in ‘Lay Lay Off, Faselam’ klinkt bijvoorbeeld te
geforceerd), die er zelfs tijdens een achterwaartse luisterbeurt
niet interessanter op worden.
Een hoogvlieger was ‘Pullhair Rubeye’ dus sowieso nooit geworden,
en de drastische keuze van Avey Tare zorgt allerminst voor een
meerwaarde. Hopelijk beslist het duo om alsnog een ‘normale’ editie
op de markt te brengen, want de moeite om de songs te bewerken is
er één waarin de luisteraar niet zou moeten investeren en de replay
value van de albummix ligt frustrerend laag. Een frustrerend lage
score is dan ook het lot van deze averechtse plaat.