90 min. /
UK / 2005
De roman ‘The Life and Opinions of Tristram Shandy, Gentleman’,
geschreven door Laurence Sterne tussen 1759 en 1767, werd jarenlang
beschouwd als één van de weinige volkomen onverfilmbare boeken in
de literatuurgeschiedenis. Hoofdacteur Steve Coogan omschrijft het
vuistdikke werk als “een postmoderne roman, geschreven voordat er
zelfs maar modernisme bestond om ‘post’ op te zijn”, en dat vat het
eigenlijk best mooi samen. Het boek gaat over een man die begint
met zijn levensverhaal te vertellen, maar continu afgeleid wordt
door zijsporen over zijn familie. Ongeveer duizend bladzijden later
eindigt het boek, kort na de geboorte van onze held, over wie we
nagenoeg niets te weten zijn gekomen. De boodschap? Het leven is
veel te chaotisch om in een boek te vatten.
Zoiets verfilmen lijkt inderdaad onmogelijk, al was het maar
omdat ‘Tristram Shandy’ al snel z’n betekenis dreigt te verliezen
zodra je het in de context van een ander medium plaatst. De roman
ging over de ontoereikendheid van de romanvorm, het was een boek
óver boeken. Hoe betrek je daar film bij? Michael Winterbottom, een
man die per jaar meer films aflevert dan ik van onderbroek
verwissel (trek daar gerust uw conclusies uit), probeert dat
probleem op te lossen door de Charlie Kaufman-toer op te gaan en
van ‘A Cock and Bull Story’ een film te maken over de
ontoereikendheid van de filmvorm. Het is een film óver films óver
boeken.
Centraal staat een ploeg die probeert om ‘Tristram Shandy’ te
verfilmen. Hoofdrolspeler is Steve Coogan, die zichzelf speelt als
een vreselijk onzeker, egocentrisch groot kind. Hij flirt met een
productieassistente (Naomie Harris), tot zijn vriendin Jenny (Kelly
Macdonald) hem met hun baby komt bezoeken op de set. Al snel
krijgen we door dat de hele productie, en het leven van de filmlui
zelf, al even chaotisch en ongestructureerd is als het boek dat ze
wanhopig proberen te vertalen naar de cinema. Niemand op de set
lijkt het boek gelezen te hebben, een grote veldslagscène loopt uit
op een sisser omdat er geen budget meer is en op het laatste moment
wordt Gillian Anderson (als zichzelf) er nog bijgehaald om een rol
te spelen in een nieuwe verhaallijn. De regisseur, schrijvers en
acteurs voeren na het bekijken van rushes het soort van
conversaties die je eigenlijk lang op voorhand moet hebben: wat als
we nu deze verhaallijn eens terug tot leven wekken? Wat als we dit
en dat nu eens laten vallen? Ze worstelen met een radicaal
oncinematisch literair werk en, alsof dat nog niet genoeg was, ook
nog eens met de clash der ego’s die op de set plaatsvindt. De
boodschap? De roman is veel te chaotisch om in een film te vatten,
zeker omdat het leven van alle betrokkenen minstens even
onoverzichtelijk is als dat van Tristram Shandy zelf.
Het is niet de eerste keer dat Winterbottom speelt met
verschillende lagen van realiteit in zijn films. In ’24 Hour Party
People’, ook al met Steve Coogan, sprak het hoofdpersonage
regelmatig tegen de camera om dingen te zeggen als: “Ik word
natuurlijk gespeeld door een acteur. Door mij dus. Ik ben daar
eigenlijk niet zo blij mee.” En ondertussen had die prent ook nog
eens een voice-over. Het moet vast een belevenis zijn om die film
op dvd te bekijken mét director’s commentary. Winterbottom
houdt schijnbaar van dat gefrunnik aan de vage grens tussen fictie
en realiteit, en tussen fictie, metafictie, en meta-metafictie.
Dat alles had zeer makkelijk kunnen wegzinken in pretentieuze
navelstaarderij of in een voorspelbare parodie op het egoïsme van
filmacteurs, maar Winterbottom weet een zeer subtiel genavigeerde
koers te varen waardoor hij toch de clichés omzeilt. In essentie is
dit een gefingeerde making of van een film die niet erg
goed belooft te worden. Alle betrokkenen zijn erg onder de indruk
van hun deelname aan een highbrow prent als deze, maar
ondertussen wordt Coogan wel ondersteboven in een levensgrote
baarmoeder gestopt, vanwaar hij dan een monoloog tot de camera moet
afsteken. Dat soort situaties wordt erg sec gebracht, maar
uiteindelijk zie je hier Michael Winterbottom die diep in eigen
boezem tast en zegt: “zo gaat het er dus aan toe wanneer mensen
samen een arthouse-film gaan maken. Een beetje
silly, soms.” Net zoals ‘Tristram Shandy’ bol stond van de
zelfspot van Laurence Sterne over zijn eigen medium, maakt
Winterbottom zich hier vrolijk over het zijne. (Eén scène waar ik
me wel vragen bij stelde, was één van de beroemdste uit de roman:
in een flash forward zien we hoe de pakweg zesjarige
Tristram door een bediende wordt opgepakt om uit het raam te
plassen. Terwijl hij dat doet, zakt het raam echter dicht, met alle
gevolgen van dien. Winterbottom gebruikt twee shots van de penis
van dat kind (allicht niet de jongen z’n échte piemel, aangezien er
een raam op neerzakt, maar toch). Ik vroeg me spontaan af of dat
shot ook in Amerika werd getoond, en of er daar nergens een reactie
op kwam – dat is wel het land waar men enkele jaren geleden de film
‘De Blikken Trommel’ wou verbieden, tenslotte.)
De humor is zelden voor de hand liggend. Oké, ja, Steve Coogan
klaagt erover dat hij kleiner is dan zijn tegenspeler en natuurlijk
wil hij vooral niet dat een ander een grotere rol heeft dan
hijzelf, maar dat imago van Coogan als arrogante kwal wordt op tijd
en stond dan weer zeer effectief ondergraven door zijn scènes met
z’n vriendin. Wanneer Jenny op de set aankomt met hun zoontje, zien
we Coogan geleidelijk aan iemand anders worden. Iemand warmer, die
z’n kind een propere pamper omdoet en ‘m een liedje zingt, en
vervolgens naast z’n lief gaat liggen. Door dat soort van tedere
momentjes in z’n script te verwerken, vermijdt Winterbottom dat
Coogan een karikatuur wordt. De acteur zelf bewijst ondertussen dat
hij niet alleen met zichzelf kan lachen, maar dat hij ook meer dan
genoeg charisma heeft om zelfs een zeer bizarre film moeiteloos te
dragen.
Wat minder goed werkt, is het feit dat gekende acteurs en
actrices worden gecast in fictieve rollen, terwijl Steve Coogan en
collega Rob Brydon gewoon zichzelf spelen. Kelly Macdonald brak
destijds door met ‘Trainspotting’, en was
sindsdien te zien in onder andere ‘Gosford Park’ en
‘Nanny McPhee’.
Het soort mensen dat in deze film geïnteresseerd is, maakt ook veel
kans haar gezicht te herkennen. Hetzelfde geldt voor Mark Williams,
die onsterfelijk werd in ‘The Fast Show’ als één van de tailors
from hell en de “which was nice”-man, en ook de vader
van Ron speelt in de ‘Harry Potter’-reeks.
Door aan sommige acteurs te vragen zichzelf te spelen terwijl
andere herkenbare gezichten duidelijk een fictieve rol spelen,
haalt Winterbottom ons uit de film.
En het is nochtans een film waarvan het de moeite waard is om er
in te zitten. Veel van de scènes zijn bijzonder grappig, en aan het
einde van de rit weet Winterbottom ook het punt van het boek op een
mooie manier duidelijk te maken: het leven is één grote bende, en
je kunt dan wel proberen om kunst te gebruiken als een manier om
orde te scheppen in de chaos, maar uiteindelijk schiet je toch
altijd te kort. Wat misschien precies is zoals het hoort, want
let’s face it, eens de mallemolen stopt, eens je je niet
meer zorgen maakt over je imago, over je seksleven of over de vraag
of je wel dominant genoeg bent in de scène… dan is het toch de
moeite niet meer om te leven, laat staan om films te maken?