Eerlijk is eerlijk: het strekt de Bondproducenten tot eer dat ze
na ‘The Living
Daylights’ het lef hadden om verder te gaan op het nieuwe élan
dat de reeks had gekregen met de komst van Timothy Dalton. ‘Daylights’ werd niet al
te best ontvangen door de pers en de inkomsten waren, naar de
normen van de franchise, eerder bescheiden. De verleiding
moet groot geweest zijn om maar snel terug te keren naar de
vertrouwde Roger Moore-formule, met opnieuw meer humor en minder
plot, maar niks daarvan. In tegendeel zelfs: John Glen schroefde de
typische Bond-elementen nóg verder terug (nauwelijks gadgets,
vrijwel geen one-liners) en maakte van ‘Licence To Kill’ het
hardste, meest realistische avontuur uit de serie. Zelfverklaarde
kenners trokken er hun neus voor op onder het motto: “de held van
deze film zou iederéén kunnen zijn, dit is geen Bondfilm!”, maar
het afstappen van de traditie levert wel een zeer fijne actieprent
op.
Het verhaal is zonder meer het meest geloofwaardige uit de
reeks: wanneer Bonds vriend en CIA-collega Felix Leiter (David
Hedison) aan de haaien wordt gevoerd door Latijns-Amerikaanse
drugkoning Sanchez (Robert Davi), besluit 007 wraak te nemen. Hij
gaat tegen zijn orders in en begint een persoonlijke vendetta die
hem zelfs zijn job bij de Secret Service kost.
Vaarwel, Bond van vroeger: de onkreukbare geheim agent die
tijdens de jaren zeventig niet eens zijn smoking vuil maakte
terwijl hij vijanden van het Britse rijk omver knalde, is nu een
losgeslagen geweldenaar die persoonlijke wraak wil nemen. En dat
niet op een megalomane superschurk, maar wel op het soort van tuig
dat je regelmatig aantreft op de voorpagina van de kranten. Sanchez
heeft uiteindelijk vrij bescheiden doeleinden: hij wil voldoende
dope verkopen om zijn riante villa te kunnen onderhouden en de
president van z’n bananenrepubliek te kunnen omkopen, meer niet.
Dat is de reden waarom ‘Licence To Kill’ nog steeds één van de
zwarte schaapjes uit de reeks is en waarom de conservatievelingen
onder de fans de film nog steeds niet lusten: het is allemaal té
plausibel voor hen. Ik veronderstel dat ze daar strikt genomen
gelijk in hebben. Met een paar minimale wijzigingen aan het script
zou je ‘Licence To Kill’ perfect kunnen filmen met een andere held,
zonder dat iemand spontaan zou denken dat hij naar een omgewerkte
Bondfilm aan het kijken was. Blijft daar de vraag of dat wel zo
negatief is. Zeker als je ziet hoe onnoemelijk veel slijt er op de
formule zat tegen de tijd dat Roger Moore op pensioen ging.
‘Licence To Kill’ wijkt niet alleen af van de traditie door de
relatieve geloofwaardigheid van het verhaal, maar ook door het
geweld. Waar de makers in ‘The Living Daylights’
nog een beetje de schijn probeerden hoog te houden door een
hypergeavanceerde auto te voorzien, krijgen we hier nauwelijks
gadgets te zien: een geweer dat enkel reageert op de handdruk van
Bond en explosieven in een tube tandpasta. Dat is het wel zo
ongeveer, en in vergelijking met wat we vroeger zoal hebben gehad,
is dat niet veel. De vorige avonturen bevatten actie; ‘Licence To
Kill’ is effenaf gewelddadig. We zien een hoofd ontploffen in een
decompressietank, Sanchez bewerkt zijn overspelige vriendin met een
kinky zweepje en tegen het einde gaat hij zelfs met een
machete tekeer. Tijdens de finale – een uitstekend
gechoreografeerde achtervolging met vrachtwagens – zien we Bond
bloedend en uitgeput langs de kant van de weg strompelen. Dario, de
sidekick van Sanchez, gespeeld door een opvallend jonge en
slanke Benicio Del Toro, is een psychopathische sadist die
(weliswaar off-screen) zijn stiletto gebruikt om iemand z’n hart
eruit te snijden. Yummie.
Dat zijn allemaal dingen die je niet zult zijn tegengekomen in
een Roger Moore-aflevering. Timothy Dalton loopt constant rond met
smeulende woede in zijn ogen en straalt intensiteit uit. Normaal
gezien is James Bond een relatief onbetrokken professional die z’n
job doet en daarmee uit – ditmaal is hij persoonlijk betrokken, en
het publiek dus ook.
Niet dat ‘Licence To Kill’ het één of ander meesterwerk is.
Daarvoor is het verhaal uiteindelijk te voorspelbaar en vertrouwen
de makers te vaak op clichés. Voorbeeldje: aan het begin van de
film krijgt Bond van Leiter een aansteker cadeau waar een enorme
steekvlam uit schiet. Zou die misschien aan het einde nog van pas
komen? Een ouderwets cafégevecht waarin Bond zijn girl van dienst
ontmoet (gespeeld door mevrouw Richard Gere, Carey Lowell) is dan
weer een beetje sullig en ook een charlataneske goeroe, in het
verhaal geïntroduceerd om voor de komische noot te zorgen, komt
nogal flauw en overbodig over.
Een actiefilm met gebreken dus, maar op z’n minst een
volwaardige actiefilm, met een sterke slechterik. Robert Davi is
zo’n beetje de koning van de b-film (de man zat in ‘Showgirls’, kun
je nagaan), maar hij is wel de gevaarlijkste schurk die we tot nu
toe hebben gezien. Eentje die z’n vuile werk zelf opknapt: hij rolt
z’n mouwen op, pakt z’n machete en gaat aan de slag. Da’s weer wat
anders dan al die passieve evil masterminds die
onheilspellende speeches hielden en voor de rest hun personeel
alles lieten oplossen.
‘Licence To Kill’ is zowat de enige film in de reeks (samen met
‘From Russia With
Love’, misschien) die ook afzonderlijk overeind blijft, bekeken
buiten de context van de lang lopende reeks. Als je hem bespreekt
specifiek als een Bondfilm, dan moet je hem uitzonderlijk noemen en
erg gewaagd. Bespreek je hem als een individuele film, los van de
tradities waar hij mee brak, dan zie je een veel meer
conventionele, soms voorspelbare, maar nog altijd meeslepende
thriller met een paar knappe actiesegmenten.
De teleurstellende prestaties van ‘Licence To Kill’ aan de
kassa’s zorgde voor een zes jaar durende afwezigheid van James
Bond, maar dat lijkt me eerder de fout van het publiek, dat teveel
schrik had van veranderingen aan het concept, dan van de
makers.