Op een moment waarop nog een singer-songwriter het laatste is wat
de muziekindustrie nodig heeft, duikt Aaron Stout op. De jonge
Stout werd geboren in Indiana, maar is nu gevestigd in Brooklyn,
alwaar hij een muzikaal verslag van zijn reizen, ontmoetingen en
dromen neerpende en meteen ook maar zelf producete. Dit alles
resulteerde in licht verteerbare folk met een lichte psychedelische
inslag, waarmee hij de baan optrok als voorprogramma van onder meer
M. Ward.
Dankzij deze slots bereikte hij direct het perfecte
publiek voor zijn materiaal. Nu hij een kleine achterban vergaard
heeft, is het na enige vertraging tijd voor de release van zijn
debuutalbum, ter voorbereiding van een nieuwe reeks concerten die
in oktober begint.
Hoewel de niche waarin Stout zich positioneert de laatste tijd tot
treurens toe geëxploreerd wordt, kan hij zich meteen onderscheiden
van de massa dankzij zijn hoge, wat schelle stemgeluid dat afsteekt
tegen de zachte, ingetogen tonen van de Sufjan-navolgers. Op vocaal vlak vindt Stout het
midden tussen Neil Young, Stuart
Staples en, vreemd genoeg, Lenny
Kravitz. Met ‘The Coronation’ wordt meteen bij aanvang afscheid
genomen van originaliteit, maar desalniettemin is het een fraaie
track: zachte gitaarrock met een riff die in de herinnering blijft
ronddwalen en inderdaad die psychedelische toets die het
repetitieve doorbreekt. Na deze eerste track heeft de plaat echter
al meteen haar hoogtepunt achter de rug en het volgende halfuur
smaakt als een doorsnee diepvriesmaaltijd: een waterachtig
afkooksel van klassieke elementen. Slecht kan je de nummers niet
noemen, maar ze slagen er gewoonweg niet in een indruk na te laten.
‘Lightspeed’ en ‘To Prague and Back’ zijn charmante ballads, maar
teren te veel op recyclage. De verwijzingen naar folk en country
doorheen de plaat blijven te oppervlakkig en hadden meer op zoek
moeten gaan naar de donkerder wortels van de genres, wat de jongste
jaren al meerdere malen een geslaagde werkwijze bleek te zijn. Door
de ongeraffineerde effecten gaan sommige tracks ook wat
amateuristisch aandoen: de doffe drums van ‘Space Station’ lijken
opgenomen in een repetitieruimte boven de ouderlijke garage en de
truc met de vocals die klinken alsof je even bent ondergedoken in
de badkuip mislukt in ‘First Song for Jaclyn’. Om ‘Queens Live in
Caskets’ af te sluiten opteerde Stout voor een stlilistisch
experiment, maar spijtig genoeg loopt deze poging tot afwisseling
in het honderd en klinkt de elektronische reggaetrack ‘Story of my
Life’ als een UB40-remix.
Aaron Stout meent het goed met ‘Queens Live in Caskets’: in zijn
pretentieloze songs wil hij kleine levensschetsen aanbieden en
daarbij muzikaal in de voetsporen treden van de traditie waar hij
zelf naar opkijkt. Deze liefde voor muziek levert meestal weinig
vernieuwende doch charmante platen op. Met een handvol nummers op
deze plaat verdient hij terecht onze sympathie, maar het
totaalbeeld wordt overschaduwd door een gebrek aan initiatief en
een opeenvolging van nummers die niet alleen sterk lijken op wat we
elders al beter hoorden, maar ook onderling hetzelfde klinken,
waardoor het geheel klef aandoet. De goede wil is er, alsook het
laidback gitaargetokkel en het aangename stemgeluid, maar
de ballen ontbreken voorlopig nog om deze ingrediënten in een
degelijk album te verwerken.