Dour ! Ah, Dour : op welk ander festival ziet men T-shirts van obscure bands als Vic Du Monte’s Persona Non Grata? Dour heeft geen headliners, Dour moet het van véél hebben: l’embarras du choix, en het genot daarvan. Onze grootouders moeten er nog altijd niet van weten, maar supermarkten zijn tóf!
Tien om te zien
|
Vooraf aangekruist en met extra verwachtingen tegemoet getreden. Soms goed, meestal super, werden we ruimschoots bediend:
|
Dag Eén: Onsynchrone danspasjes
Niettemin is dag één nog wat wakker worden: het is warm, er is op voorhand al te weinig geslapen en eigenlijk bevat de programmatie nog gaten. Nochtans begint alles straf met goddeau’s live-helden van 2005:
Het is ondertussen immers al het zesde optreden van 65DaysOfStatic in België, maar aan energie ontbreekt het de Sheffieldians nog altijd niet. Machtig en zonder omkijken zet de band zijn Europese veroveringstocht verder, toeschouwers kunnen enkele nederig buigen en liters zweet verliezen. En ook nu blijkt hoe dansbaar deze muziek is, zo blijkt als er vooraan in het publiek enkele losgeslagen individuen eightiesgewijs wild gaan op “Retreat! Retreat!”. Net als “Radio Protector” en de uit onverwoestbaar titanium opgerukte monstersong “Aren’t We All Running” is het nu al een klassieker. Straks nog even Pukkelpop, maar dàn willen we toch langzamerhand een nieuwe plaat gaan zien. Beloofd?</b />
Tijd om adem te halen en snel weg te lopen van de bierbuikenrock van Peter Pan Speed Rock. Waarna het nieuwe project van Erlend — moi? Unfashionable met die grote bril? — Oye moet worden uitgecheckt. The Whitest Boy Alive — een hoop nerds op een hoopje — is bleekschetenfunk lite waar het publiek (kan Erlend wel iets fout doen voor hen?) wel pap van lust. Aanstekelijk en dansbaar is het zeker, maar dat Oye’s stem ver te kort schiet voor dit soort muziek valt ook op. Alles wel beschouwd blijft uiteindelijk vooral de vraag over: “méént hij dit wel helemaal?”
Duitsers, je gaat ze nooit helemaal kunnen ontwijken en zeker niet als ze hun favoriete groepje op het podium hebben meegebracht. In het publiek spotten we een blondgelokte pornoking, op het podium de Avril Lavigne van onze Oosterburen. Wir Sind Helden is bij onze Oosterburen groter dan Hitler op dit moment en we begrijpen wel waarom: we horen prettige powerpop — mét foute draagbare Casio, hoeveel Duitser kan het nog? — en dat hun massaal meegebrulde hitje “Denkmal” een ver broertje is van “Where Is My Mind?” van Pixies, vergeven we met graagte.
Jackson, met computer maar zonder band, komt ongeveer dertig minuten later dan gepland het podium opgeslenterd. Met de tempowisselingen en de wel erg confronterende mix van stijlen die de man bij het begin van zijn set uit zijn laptop tovert, wordt het oververhitte publiek behoorlijk op de proef gesteld. Mettertijd krijgt de man, dankzij moddervette clubelectro, meer vat op de dansspieren, maar dan is het alweer tijd voor het hardere werk van Savas Pascalidis. Conclusie: te laat begonnen, te kort en te vroeg op de avond
Dour is op het lijf van de electrorockers van Infadels geschreven. Met chaotische, dansbare en explosieve floorfillers probeert de groep, aangevuurd door de kale frontman het volk op de wei voor het hoofdpodium op en neer te doen springen. U kijkt, uitgeteld door de aanhoudende hittegolf, liever de kat uit de boom en houdt het bij een goedkeurend knikken. Plaats deze carnavalsbende echter in een goedgevulde tent en hun muzikale cocktail en extravagante podiumact ontploffen als een feestelijke vuurpijl in ieders gezicht. Nieuwe poging op Pukkelpop straks?
Slechts één plaat onder de arm en toch bijna-headliner vanavond: Maxïmo Park. De band rond frontman Paul Smith smijt zich met veel energie op zijn hoekige en poppy postpunk, maar kon niet verbergen dat de songs niet altijd even sterk staan. Al viel dat goed mee in het geval van “The Coast Is Always Changing” en een uit vele kelen meegebruld “Apply Some Pressure”. Toch een leuk livebandje.
Primal Scream heeft twee soorten platen op haar actief: hedendaagse mengelingen van rock en all things dance en op het beste van de Rolling Stones geënte boogierock. Hun recente Riot City Blues is van dat laatste en dus verwachten we een show die doet denken aan het gezegende jaar 1970. Live zoeken Bobby Gillespie en de zijnen echter de zo vaak geprezen gulden middenweg: het klinkt steviger dan de belegen rock van een “Give Out But Don’t Give In”, maar het withete van hun beste werk krijgen we ook niet echt. Toch onthouden we met veel genoegen stampende versies van “Swastika Eyes” en “Country Girl”.
De piepjonge Nathan Fake mag het grote dansfeest in gang steken. Zonder kapsones neemt de jonge hond plaats achter zijn laptop en geeft het startschot voor een uur durende trip doorheen de magnifieke sterrenhemel boven de Waalse festivalweide. Fake serveert geen rechttoe rechtaan danskrakers, maar wondermooie luisterpareltjes. Heupwiegend meebewegen is echter allerminst verboden. U danst de nacht in, wij hadden al genoeg onsynchrone pasjes laten zien om voldaan te gaan slapen. Dit is nog maar het begin immers.
Tien om te zien
|
Vooraf aangekruist en met extra verwachtingen tegemoet getreden. Soms goed, meestal super, werden we ruimschoots bediend:
|
Dag Twee: De ijsberg der kritiek
Zandstorm. Zwart snuiten. Sloffen over een uitgestrekt terrein. Yép, op dag twee is Dour weer verschrikkelijk zichzelf en dat wil zeggen: stoffig. Onversaagd gaan uw reporters echter door, want vandaag is er voor de stevigen een hart onder de riem: metal, lawaai en beide gecombineerd op cello’s staan op het programma. Een mens raakt van minder opgepept.
Een hartige hap als ontbijt is alvast The Hickey Underworld. Dit Vlaemsche Viertal klinkt rommelig en strak tegelijk, en rockt als de beesten. Deze groep heeft “een eigen geluid”, maar helaas blijft het daar soms bij en vergeet de groep dat ook een song schrijven nodig is. Tot die nét iets melodieuzere single “Mystery Bruise” weerklinkt. En plots wordt het duidelijk waarom ze de Rockrally mochten winnen. Al blijft the proof of the pudding in the plaat: live werkt dit soort muziek, maar houdt ze ook stand op cd? In elk geval blijft hun drumbeest een plezier om bezig te zien.
Gooi Ignite en Janez Detd in de mixer en je zal wel iets krijgen dat op Convict lijkt, een groepje uit Zoersel waarbij we even komen schuilen voor de vlakke middagzon. Ambitieus proberen ze de ultieme combinatie te vinden tussen harcore, pop en punk, wat vanmiddag leidt tot een, nou ja, mosh pit waarin jonge snaken rustig heen en weer wiegen in plaats van in het rond te springen. Pas helemaal op het einde toont Convict zich van zijn hardste kant. Daarbuiten zorgen ze best voor aanstekelijke nummers, “Let Me In” bijvoorbeeld, maar een half uur krijgt Convict niet fatsoenlijk gevuld, zelfs al draagt de zanger elk nummer uitgebreid op aan vrienden en familie van allerlei pluimage.
Jong, Belgisch en een debuut-e.p. die niets dan goede kritieken krijgt: The Sedan Vault is goed bezig. Hun jeugdig enthousiasme speelt deze middag alleszins meer in hun voordeel dan nadeel en de chemistry op het podium is onmiskenbaar. The Sedan Vault krijst, brult en hijgt, maar doet dat op zijn eigen, inventieve wijze. De jongens spelen met Dour en binnenkort Pukkelpop nu al tussen de groten, en voor het grootste deel doen ze dat ook als groten. Hou ze toch maar in het oog.
En dan acht Gojira zijn tijd gekomen: met hun infernale cyberdeath verpulveren ze de zure nasmaak van het handvol clichématige hardcorehaantjes — we zullen maar beleefd blijven en geen namen noemen — dat hen die dag voorafgegaan is. No nonsense blijkt het motto: snoeihard en met een geluidsmuur die af en toe letterlijk de grenzen van het gehoor aftast, herinneren de Fransen het publiek eraan dat er ook nog iets anders bestaat dan een breakdown of een drie akkoorden-riff. En dat doen ze met overtuiging: ritmisch mogen ze dan misschien net dat ietsje achter liggen op een genregenoot als Meshuggah, de pompende moker waarmee Gojira het publiek te lijf gaat maakt veel goed. Gediend van weinig woorden maar gezegend met een punch om zachtjes “U” tegen te prevelen en in ontzag bij de knieën te grijpen, slaan de broertjes Duplantier ons volledig murw. Wanneer Gojira zijn set afrondt haasten we ons zo snel als onze trillende benen ons dragen kunnen naar de Dancehall, waar Amen Ra ons al loeiend opwacht. Het zal evenwel nog even duren voor we Gojira uit ons hoofd krijgen. Onze ontdekking van deze editie is bekend.
Dat Amen Ra krijgt op een ongoddelijk middaguurtje de schier onmogelijke taak toegewezen het kurkdroge Dour van de nodige zompigheid te voorzien. Nijdig en vooral opvallend strak spelend kwijt de band zich zonder dralen van zijn taak en poot ze een set neer die de zonovergoten weide, daar ergens ver buiten, even terugdringt naar de verste achterhoekjes van het bewustzijn. Dat de potigerds met de beide voeten in hun grote doorbraak staan, kan niemand meer ontkennen: daarvoor kennen te veel mensen de tekst van “Ritual” en klinkt het manische “Am Kreuz” te veel als de ongeschreven soundtrack voor Hitchcocks “Birds”. Bang tot in ons diepste bottenmerg worden wij er niet echt meer van — daarvoor hebben we de losgeslagen aanvallen al een keer teveel meegemaakt. Nee, de paniek heeft plaatsgemaakt voor ontzag en diepe onrust, terwijl Amen Ra met sprekend gemak bevestigt.
Ze zijn zo cool, meneer! Voor een zonovergoten Red Frequency Stage neemt A Brand alle twijfel weg: hun formule werkt. Waar over hun passage in Werchters Marquee nog gemengde meningen bestaan, vlammen de Antwerpenaren Dour op een hoopje met strak gespannen snaren, efficiënte dansmoves en de eerste bissen van het weekend. Achteraf steekt een dolenthousiaste Fransman, op scouting voor een gloednieuw festival dat volgende zomer in Valenciennes zal plaatsvinden, tegen ons de lof af over de groep, die zich aan een uitnodiging mogen verwachten. Très super, en effet.
We spelen de oude, praatzieke Fransoos pas na veel moeite kwijt en pikken zo alleen nog maar het laatste kwartier van Lalalover in de Club Circuit Marquee mee. Genoeg om met eigen ogen te ontdekken dat de Das Pop-spin off veel meer is dan Tom Kestens alleen. De band klinkt verrassend: wat op plaat als gitaarsoul met een melancholisch onderlaagje klinkt, is live eerder bruisende ska, al ligt het easy listening-gehalte nog steeds iets te hoog. Twee seconden na Kestens’ laatste noot is het nog steeds “A Perfect Habitat For Foxes” van A Brand dat door ons hoofd spookt.
Ook dansbaar, maar van een lichtelijk geweldiger niveau is op dezelfde plek vervolgens Battles.De groep rond ex-Helmetdrummer John Stanier en voormalig Don Caballero-songsmid Ian Williams klinkt strak en beweeglijk, maar ook los en virtuoos. Bij momenten doet het allemaal denken aan een Animal Collective zonder folkroots dat loos gaat op elektronica. Soms log en zwaar maar tegelijk zó lichtvoetig, een muzikale olifantenstampede die onze gehoorgang streelt.
Met Soulfly haalde de organisatie een publiekstrekker van formaat binnen. Gezeik over commercialiteit is zelden aan ons besteed en dus stellen we met plezier vast dat de Braziliaanse rootsmetal er nog steeds staat. Hoera, roepen wij daarom. Alvorens een meedogenloze maar vriendelijke rugbytackle te incasseren en te verdwijnen in de kolkende massa.
En we blijven dansen: de Internationals moeten het nog altijd hebben van hun onweerstaanbare ska, maar hey, never change a winning formula! Percussionist en gangmaker Junior vraagt, retorisch, of het publiek nog wat meer ska wil hebben, in een tent die afgeladen vol staat. Het hele optreden lijkt meer op één grote jamsessie, een feestje. Eenheidsworstska ja, maar daarom niet minder plezant.
Tegenover de gouden gloed van de ondergaande zon mag duivel-doet-al Mike Patton zijn nieuwe (en zoveelste) fel bejubelde project Peeping Tom naar de overwinning zingen, schreeuwen en fluisteren. Geflankeerd door een legertje allstars (Imani Coppola, Rahzel,…) heeft de voormalige frontman van Faith No More geen moeite om het massaal opgedaagde publiek op zijn hand te krijgen. Dertien nummers lang worden de festivalgangers verwend met een stomende crossover tussen hiphop, funk en rock. Wanneer de laatste twijfelaar over de streep is gehaald en zijn vuisten gebald in de lucht steekt, neemt Patton met een demonische lach afscheid van Dour. Wat hij met “the power of Christ compels you” bedoelde, weten ook wij niet.
En toen waren ze nog met drie : manmoedig flankeren Reinhard Van Bergen en Niek Meul kapitein Bent Van Looy, maar het Das Popschuitje lijkt niet helemaal zeewaardig. Het nieuwe materiaal zwalpt nog een beetje, de oude songs zitten ongemakkelijk in het jasje dat het powertrio hen nu aanmeet. En daar kunnen geen swingende covers van “Maniac” of “Fool For Love” iets aan veranderen. Benieuwd of die nieuwe plaat straks de ijsberg der kritiek weet te ontwijken.
Within Temptation, de jaarlijkse festivalgrap, heeft het opblaasbos thuisgelaten en speelt nu tussen twee kartonnen engelen: godslastering! Verder heeft het optreden evenveel om het lijf als dat er nieuws onder de al gezakte zon is. Sharon den Adel blijft haar armen spastisch in de lucht en haar hoofd in het rond zwaaien, “Mother Earth” en “Ice Queen” blijven de enige noemenswaardige hits en het publiek bestaat nog steeds uit twee delen: zestienjarige pubergoths die in de knoop liggen met zichzelf en antwoorden zoeken in de jurk van Sharon, en al de rest die de camp-factor van de show inziet en lollig meekweelt met “Ice Queen”.
Echt drama krijgen we bij Mercury Rev een podium verder, al begint alles nogal weinig belovend: de tour ter promotie van hun slappe The Secret Migration uit 2005 ging naadloos over in die ter verkoop van hun nakende Best Of en dus staan ze vandaag voor de –tigste keer in twee jaar op een Belgisch podium. En zo voelt het ook aanvankelijk: alsof Jonathan Donahue en band even op routine hun ding komen doen. Een gedreven “Vermillion” breekt gelukkig al snel dat vat bekende nummers aan en vanaf dan groeien de Amerikanen in hun set. Een straf “Holes” gaat als besluit naadloos over in een héél sterke Dylancover “Gotta Serve Somebody” (Donahue sneert bijna zo goed als de Baawbmeister himself), en de punten zijn gered. We blijven Mercury Rev voorlopig nog wat aan onze borst drukken, maar hopen toch snel op nog eens een sterke plaat, want dat is toch ook alweer vijf jaar geleden.</b /></b />
Ondertussen probeert Apocalyptica in The Last Arena de brokken te lijmen die Within Temptation heeft achtergelaten. Niet dat het een zalvend optreden wordt, “Bittersweet” is zowat het enige rustpunt in de set. Ooit raakten de perfecte schoonzonen (ruig, maar toch afgelikt) bekend door het spelen van Metallica-covers op cello, maar ondertussen kwam de klemtoon meer op eigen werk te liggen. Ja, een uiterst strak “Seek And Destroy” en ook publiekspleaser “Enter Sandman” passeren de revue, maar overschaduwen het eigen werk hoegenaamd niet. Sinds de band ook een drummer aan het geheel heeft toegevoegd klinken ze een pak steviger en voller dan voorheen, al kunnen cello’s nog steeds niet tippen aan scheurende gitaren. Het geluid blijft natuurlijk wel van de onbevattelijke aard, en van onbevattelijke dingen raken we de kluts kwijt. Gelukkig heeft (mvs) op de camping de rum al klaarstaan, om dàt te verhelpen. Hij grijnst even boosaardig terwijl hij de fles kraakt en bezweert ons dat het geen kwaad kan. We hadden beter moeten weten.
Tien om te zien
|
Vooraf aangekruist en met extra verwachtingen tegemoet getreden. Soms goed, meestal super, werden we ruimschoots bediend: |
Dag Drie: Who the fuck gave you this invitation?
Lamlendigheid troef na twee dagen zand vreten, en dat lijken ze bij Dour te beseffen, want het komt vandaag maar niet op gang. We schuwen de hitte, houden ons rustig, en komen enkel buiten voor de essentiële zaken. Deze bijvoorbeeld:
Bekenden zullen het u beamen: door een kater meer of minder laten we ons niet kisten en dus haasten we ons na wat alweer een decadente nacht was waggelend naar High On Fire, alwaar de tandenloze pompdoom ons opzadelt met de stekende keuze tussen headbangen met hamerende hoofdpijn of apathisch toekijken. Het wordt het eerste, als is het niet altijd even van harte: zo makkelijk als Portugese bossen bij deze hitte opfikken, zo moeilijk raakt het Heilige Vuur vandaag in gang. Frontman Pike doet ontroerend hard zijn best, maar moet zijn meerdere erkennen in de weersomstandigheden.
Parijzenaar Marc Nuygen Tan heeft als Colder een leuke plaat uitgebracht, maar op het Dancehall-podium is daarvan niets te merken. Als slaapwandelaars brengen Tan en het drietal rond hem hun opgepoetste mengeling van Joy Division, postpunk en elektronica. Is het de hitte? Keken ze achterom naar de puinhopen die de festivalgangers al achterlieten en veranderde God hen in zoutpilaren? Ze hebben gelijk: Sodom en Gomorrah zien branden is een stuk boeiender dan dit.
Under A Billion Suns pocht de titel van de nieuwe Mudhoney, maar één zon is vandaag al genoeg om van een middagstek op het hoofdpodium van The Last Arena een vergiftigd geschenk te maken. Daarbij kampen de heren om de twee nummers met technische problemen, staat het geluid niet zo goed afgesteld en staan de mooie hemdjes die ze aanhebben hen echt niet. Met de klassieker “Touch Me I’m Sick” en het politiek bewuste “Hard On For War” doet de band nog wel moeite om de vlam in de pan te krijgen, maar de pan is al lang gesmolten. Mudhoney wekt, mede door omstandigheden, de indruk niets meer dan een flauw doorslagje van Nirvana te zijn, en dat is verdomd jammer en onterecht.
Geen straatmuur zonder Opgezwolle-poster, geen zichzelf respecterende hiphopper die kan zwijgen over Eigen Wereld, het nieuwe album waarmee de Nederlandse rappers tegenwoordig op de hort zijn. What’s all the fuss about, vraagt een kritische mens zich dan af, en na Dour kan die alleszins concluderen: de fuss is terecht. Opgezwolle meemaken is meegaan met de stroom van een compleet volle Club Ciruit Marquee, waarvan zeker de helft elk woord kan meerappen. Belangrijker nog: de hele zwik zit goed in elkaar, staat muzikaal zijn mannetje en is gewoon ontzettent entertainend. Natuurlijk is een tekst als “Zwolle shit baby” niet meteen Shakespeare, maar effectief is het allemaal wel.
De zon is fan van An Pierlé en schijnt een aangenaam warm licht op haar propere gezichtje. Ze is sexy, zoals ze zwoel het publiek monsterend haar hoofd draait terwijl ze huppelt op haar bal. Ze is goed, zoals ze het ongelooflijk mooie “How Does It Feel” uit haar nieuwe plaat op Dour loslaat. Ze is intens, zoals ze die eerste woorden van “Helium Sunset” in de microfoon uitademt: “nothing counts anymore”. En ze is terug, getuige de stijl waarmee ze met “Sing Song Sally” een even guitig als stevig slotakkoord plaatst. De zon heeft groot gelijk, “woohoohoohoo” nog aan toe.
Troy Von Balthazar laat in “I Block The Sunlight Out” verstaan dat die zon voor hem niet meteen hoeft, dus kreeg hij het knusse La Maison Dans La Prairie om zijn kunstjes te tonen. Kunstjes ja, want buiten sidderende en bevende nummers te brengen, trekt Troy zijn gezicht ook in 101 verschillende plooien, springt het publiek in en toont op het podium een staaltje, uhm, hedendaagse dans terwijl een loop het heeft overgenomen van zijn heen en weer zwierende gitaarwerk. “Real Strong Love” en “Enemies” zijn raak, maar het hoogtepunt is een bezwerende cover van Bill Withers’ “Ain’t No Sunshine”. Voor zijn mama.
Vorig jaar mocht hij headlinen in La Petite Maison Dans La Prairie, vandaag staat Chris Corner iets vroeger in de Dancehall. Waar zijn I Am X nog geen beetje thuishoort met zijn opzwepende mix van elektro en rock. Corner mag dan iets minder poses aannemen dan gewoonlijk, het publiek draagt hem op handen en scandeert vinnig swingende versies mee van prijsbeesten “The Alternative”, “Kiss And Swallow” en “Negative Sex” tot een regelrecht feestje. Wat zouden we nog langer vragen hoe het met Sneaker Pimps zit als we dit ondertussen krijgen?
Opzwepend, dat is ook het minste dat gezegd kan worden van The Haunted. De snaredrum sneuvelt al na het eerste nummer en brulboei Peter Dolving manifesteert zich vanavond als de vleesgeworden brutaliteit terwijl hij ons tussendoor ook nog even een blik gunt in zijn meest intieme geheimen. Madam zal niet blij zijn, maar het zal de Zweden worst wezen: met hun compromisloos scheurende Göthenborg-metal winnen ze de hele tent voor zich, om die na een uurtje sudderend in zijn eigen zweet achter te laten.
Artrock: het is een lelijke term, maar Venus torst het etiket met gratie. Stemmig uitgelicht (de groep blijft werk maken van een mooie visuele setting voor haar optredens) serveert ze op de Red Frequency Stage lekkere brokken als “Beautiful Days” of “Who The Fuck Gave You This Invitation?” (prijs voor de beste songtitel van 2006). Stijlvol en in Vlaanderen nog altijd schandalig ondergewaardeerd.
Ook nobele onbekende in Vlaanderen maar Frankrijk en Zuid-Europa sloot ze wel aan de borst. Het is dan ook een volgelopen weide die Archive komt toejuichen. De groep maakt indruk: met een prachtig openklappend “Lights” begint een set die perfect grasduint in de laatste drie albums, een machtig “Fuck You” vormt een vroeg hoogtepunt. Na een uur en een kwartier machtige trip krijgen we pas de eerste woorden van dank. Het klopt, net zoals het dat ook visueel deed: dit was zo goed als de perfecte show.
Na de grote pathos van Mercury Rev gisteren is het vanavond de kleine pathos van de Everyman die mag afsluiten: Arab Strap legt het Kleine Huisje plat met een poppy synthese van tragiek en voorzichtige blijdschap. Onze laatste restjes energie bijeenschrapend kruipen we op handen en voeten vanonder de brokstukken, richting hoofdkwartiertent. Misschien moeten we vanavond maar eens vroeg gaan slapen — zelfs de jonge garde raakt stilaan gesloopt.
Dag Vier: The last high
Tien om te zien
|
Vooraf aangekruist en met extra verwachtingen tegemoet getreden. Soms goed, meestal super, werden we ruimschoots bediend: |
Dag Vier, de Dag-Teveel-Dag. En net vandaag staat de grootste concentratie krenten in de pap geprogrammeerd. Het begint zelfs al rond de middag. Zullen we dat slaaptekort dan nog maar wat groter maken? Dat zullen we, en wel hierom:
Neen, met postrock hebben ze niets te maken (tenzij ze het er om doen — en dat gebeurt soms ook), wie dat beweert, kletst uit zijn nek: I Love Sarah geeft blijk van een imponerende muzikale bagage maar maakt tegelijk gewoon funky, groovy noisepopstukken die van A naar B kronkelen en onderweg geen seconde vervelen. Combineer dat met het showmasters-steenkolenfrans van drummer Jani Jani en een brok entertainment was geserveerd. Nnnice!
Wie zich niet laat wakker schudden door I Love Sarah kan ook altijd terecht bij de verrassend strakke Constantines. Na een aarzelend begin, te wijten aan (opnieuw) technische problemen, speelt het zoveelste exportproduct uit indie Canada een knallende set. Donker en toch licht, smakelijke indierock met een vlijmscherp kantje. “We were not made to fear the morning”, zingt frontman Bry Webb de slaapdronken oogjes van zijn publiek wagenwijd open. Dag vier voelt in één klap een stuk lichter.
“It almost feels like the desert — like home”, merkt John Garcia zo ergens halfweg de set nostalgisch op. Tja, we kunnen de man geen ongelijk geven: de zon kookt ongenadig een smakelijk stoofpotje van onze al zo fel geteisterde hersenen terwijl Hermano al even verwoestend de stonerriffs de weide inpegelt. We waren al bijna vergeten dat het onbetwiste opperhoofd ooit dat andere Kyuss-bandje aanvoerde, wanneer “Green Machine” de kers op de zwartgeblakerde taart zet. Nee, lekker is het niet – maar lekker smérig des te meer.
Wel postrock, en dat met de stand op “Tsunami”: Mono, dat weer een treffend staaltje Japanse kopieerdrift tentoon spreidt. Hun postrock volgt het boekje maar conform de geschiedenis van hun voorvaderen gebeurt dat met een onvoorwaardelijke overgave waar enkel een welgemeend “Banzai!” bij past. En toch. De groep speelt zò naar de letter. Dit mist het onbehouwen temperament van Mogwai of de dramatiek van Explosions In The Sky. Mono ontkent de grilligheid van het gevoelsleven, hun songs zitten nét iets te logisch in elkaar en verrassend daarom nét dat beetje te weinig. Deze groep zal nooit een topper worden, maar blijft een verdienstelijke middenmoter.
Misschien is het omdat het Dourse stof er de hele tijd tussenkruipt, maar ook Absynthe Minded kampt vijftig minuten lang met technische moeilijkheden, vooral violist Renaud Ghilbert staat tussen elk nummer verwoed maar tevergeefs aan knopjes te draaien. Het snijdt stevig in de duur van het optreden, maar dat belet de band wel niet een overtuigende prestatie neer te zetten. Mocht iemand er nog over twijfelen: Absynthe Minded is geen folkgroepje vol zigeuners, Absythe Minded is pure rock. Net daarom is “My Heroics, Part One”, hoe goed het nummer ook is, een kleine anticlimax na een energiek concert, terwijl met “Twisted” de ideale afsluiter onaangeroerd in de kast blijft.
Gravenhurst. Dat is: zinderende kalmtes afgewisseld met zalvend lawaai. Verrassend weinig volk daagt op voor Nick Talbot en de zijnen, die nochtans goed hun streng trekken in de Club Circuit Marquee. “Cities Under The Sea” is top, afsluiter “Black Holes In The Sun” klinkt redelijk routineus. Opvallend is ook hoe de zang van übernerd Talbot live amper doordringt, laat staan iets bijbrengt aan het betoverende geluidspalet. Waarom het bij een volgende passage niet eens helemaal instrumentaal proberen?
Bell Orchestre prijkt op de dagprogramma’s als “Bell Orchestre featuring members of Arcade Fire”. De band speelt in een soort ver-poppy’de orkestformatie en swingt heel af en toe als een lillende gelatinepudding, maar verveelt evenzeer met te lang doorgedreven en te ongeïnspireerde composities. Owen Pallett daarentegen, halfvast violist bij de Canadese postpunkers, heeft dan zijn set al afgewerkt en is gewoon Final Fantasy, punt. Pallett betovert, speelt met loops alsof het niets is en wint moeiteloos La Petite Maison Dans la Prairie voor zich. ’s Mans nieuwe album He Poos Clouds werd twee maanden geleden nog stevig de grond ingeboord op deze site, maar live valt er alleszins niets te merken van Pallett’s “snobisme”, hij is de vleesgeworden nederigheid. Natuurlijk is het niet allemaal zo vernieuwend als dolenthousiaste fans graag willen (doen) geloven, maar beroeren doet het wel, zo bij valavond in Henegouwen.
Iedereen wil blijkbaar de hoempapa van Bell Orchestre, want een zeldzaam gefocuste Adam Green moet het met een weinig gevulde Club Circuit Tent doen. En dat is jammer, want Green brengt het er stukken beter van af dan de wat zielige vertoning enkele maanden terug op Domino. Niet dat de man ooit opnieuw helemaal helder zal worden, maar hey: we kregen tenminste volledige versies van prachtsongs als “Friends Of Mine” en een lekker meewiegbaar “Jessica Simpson”. Neen, Green is geen erg grote artiest. Maar wel een rasentertainer. En plots voelden wij ons héél eventjes — zo halverwege “Friends Of Mine”, dansend tussen de onze — een klein beetje simpelweg gelukkig.
The Datsuns blijven onze favoriete rockers van het moment, maar na vier dagen Dour willen de benen niet meer mee en dus slaan we het maar van ver gade. Dat lag volledig aan ons en niet aan hen: de vier Datsuns brengen zelf immer strakke versies van “In Love” en “Blacken My Thumb”. Afgaande op de nieuwe nummers tussendoor, registreren we dat we voorlopig nog geen muzikale koersverandering moeten verwachten van de heren.
Voor grillige muzikale kronkels is er immers Animal Collectivegeprogrammeerd. De groep staat er vandaag met een soort van gêne: gisterenavond in Herk ging zanger-gitarist Avey Tare al na drie emotionele minuten uit de bocht, waarna het optreden voortijdig werd beëindigd. De vernielde instrumenten zijn echter terugbetaald, en de groep slaat terug. Als steeds overheerst beredeneerde indianengekte, maar toch komen vandaag meer de “songs” naar voren: er wordt al eens gepauzeerd tussen nummers en “The Purple Bottle”, “Did You See The Words?” en zeker “We Tigers” vormen straffe hoogtepunten.
Voor Luke Slater een feestelijk einde breit aan Dour 2006, verwelkomt The Last Arena eerst nog de Dandy Warhols. De Amerikanen druipen niet over van enthousiasme en spelen vooral jukebox. Dat werkt nog ook, want op kousenvoeten heeft de band een pak hits bij elkaar gespeeld. “We Used To be Friends” en “I Love You” zorgen al vroeg voor de eerste beroering, later zet vooral de combo “Smoke it/Bohemian Like You” het publiek aan het dansen . Als cadeautje schotelt de groep ons “Have A Kick Ass Summer” voor, hun nieuwe single die sinds maandag te downloaden is op iTunes. De Dandy Warhols overtuigen zonder echt indrukwekkend te zijn, en vormen zo toch een waardig slotakkoord.
Halve zonneslagen noch de vier-uren-nachten noch hyperagressieve Walen op speed konden ons echter beletten een kwartier op voorhand naar La Petite Maison te trekken, waar …And You Will Know Us By The Trail Of Dead ten dans zou spelen. Onze stoutste verwachtingen, in het leven geroepen door de verpletterende passage die de band nu al een dik jaar geleden in de Botanique maakte, worden ruimschoots ingelost: in een opvallend korte maar intense set gaat de chaosmeter nog net dat ietsje meer in het rood om zo onze Dour-afsluiter het verdiende allooi te geven: feestelijk en net niet apocalyptisch.
Een beetje zoals Dour zelf, quoi, met zijn bordje uitverkocht, maar ook met zijn campingcriminaliteit en zijn jammerlijke doden. Dit was de editie die, na het schot voor de boeg van vorig jaar, het festival definitief in het bewustzijn van de Vlaming beitelde als “derde groot festival”. Wie klaagde over de headliners had Archive niet gezien, noch het concept begrepen: wie maalt om headliners als er de hele dag door straffe namen staan te spelen? All that music, verzuchtte een zure muziekprofessor ooit. Zijn ongelijk werd door vier dagen Dour bewezen. Wij roepen het verrukt uit: “héérlijk al die muziek!”