De vierentwintigste editie van het gezelligste en goedkoopste rockfestival van Limburg kon ook dit jaar weer een imposante affiche voorleggen. De hooggespannen verwachtingen werden echter niet ingelost: te veel bands bleven steken in de middelmaat, te weinig grenzen werden verlegd en het einde was ronduit lelijk.
De uitschieters
|
Limbomania-winnaars The Rones kregen de eer de festiviteiten te openen. De zes adolescenten hebben duidelijk al wat ervaring opgedaan de voorbije maanden, maar we zijn nog steeds niet kapot van hun kant-noch-wal rakende moderne rock waar wij Vlamingen zo goed in zijn. Het probleem is niet dat de invloeden (Millionaire, Queens Of The Stone Age, Soulwax, all things Mauro) er zo dik op liggen, maar dat er niet genoeg mee wordt gedaan. The Rones willen seks op het podium, maar hebben het heupwiegen nog niet onder controle. Ze willen experimenteren, maar grijpen te snel naar de distortion bij gebrek aan betere ideeën. Ze willen lawaai maken, maar het lijkt al te vaak een gimmick. Hun cover van "El Rodeo" van stoner Gods Kyuss was best geslaagd, maar ook voorspelbaar. Kortom: het wordt tijd dat The Rones het stadium van aanmodderen overstijgen. "Proberen" is stilaan niet goed genoeg meer.
Een ontieglijk lelijke verkrachting van Gnarls Barkleys "Crazy" tijdens de soundcheck beloofde het allerergste voor The Gossip en (vooral) voor het publiek, maar het was een geslaagde schijnbeweging. Het trio, dat al heel wat jaren mag rekenen op lofbetuigingen die hen een gouden toekomst voorspellen (die nog steeds op zich laat wachten), kwam op de proppen met een puntige mix van pop, punk en soul, waarbij Big Mama Beth Ditto fungeerde als sterkste troef: de met een misthoorn van een stem gezegende vrouw heeft alle remmingen al jaren geleden van zich afgegooid, schudde met haar omvangrijke heupen, flirtte met ieder die het wilde en keelde erop los met de furie van een bubblegum Aretha, terwijl haar twee kompanen zich beperkten tot rudimentaire garagepop, punkfunk en andere samensmeltingen. De set duurde te lang, maar was een naar voren geschoven snoepje voor zij die wachtten op de Wonder Woman die een uur of acht later van zich zou laten horen.
Maar eerst: Hermano, beter bekend als "de zanger van Kyuss met extra volk". Vroeg geprogrammeerd wegens andere concertverplichtingen later die avond, en dus een beetje ingehouden. De stem van John Garcia had ook wel iets meer sigaretten en bier kunnen verdragen. Het vijftal beukte er aardig op los — vooral de gitaristen gaven daarbij van jetje —, maar de verwachte woestijnstorm werd nooit ontketend. Het publiek lustte het nochtans; Hermano was de eerste band die meer dan een paar dozijn handen in de lucht kreeg.
Elk festival z’n tegenvallers, en die van de Constantines zitten ook in dat kamp. Op basis van Shine A Light (nog steeds één van de beste gitaarrockalbums van de laatste vijf jaar) en, in iets mindere mate, Tournament Of Hearts, hadden we een weergaloze passage voorspeld. Wat we kregen voorgeschoteld had meer weg van een verlegen collegebandje waar we bijna medelijden mee kregen. Ongemak straalde van de gezichten, zanger Bryan Webb, nochtans gezegend met een godenstrot, leek zich af te vragen waar hij in godsnaam stond en het geluid was veel te mak. Naar het einde van de set sloop er eindelijk wat vuur in, met geslaagde versies van "Nighttime/Anytime" en "Shine A Light", maar het mocht niet meer baten. De weergaloze passie van de albums was de grote afwezige.
De uitschieters
|
Het is intussen al anderhalf jaar geleden dat McLusky, de machtigste band die het land van de sheep shaggers ooit voortbracht, er de brui aan gaf. Luiheid zal alleszins niet de hoofdreden geweest zijn: Shooting At Unarmed Men, het nieuwe project Jon Chapple heeft intussen al twee albums voortgebracht en zet de koers van McLusky iets minder indrukwekkend verder. Ouderwets, tussen noise en pop stuiterend lawaai met veel humor, weerhaken en paranoia. Opnieuw: prima, maar niet meer dan dat.
Dan de Mad Caddies, een jolige bende feestpunkers die niets beter te doen hebben dan een uur aan een stuk hetzelfde truukje te herhalen: Green Day goes hoempapa. Oftewel: bagger voor volk dat nog gelooft in het recept carnaval + punkpop. Er werd gedanst, gejoeld en gefeest, maar we wijten het aan Stella Artois en slechte smaak. Er zat een geurtje aan de Mad Caddies.
Het contrast met de volgende act kon moeilijk groter. Als de Mad Caddies staan voor puberale humor, sprongetjes en een onnozele grijns, dan is Mono synoniem voor dosering, goede smaak en een beetje intellectuele uitdaging. Het Japanse kwartet is de voorbije jaren een behoorlijk grote naam geworden in het genre met haar groots opgezette postrock en nummers van vijf tot vijftien minuten die het spelen met dynamiek — suggeren, plagen, openbloeien, wegdeinen, losbarsten, imploderen (x3) — volledig beheersen. Probleem: tien jaar geleden zouden we het boeiend gevonden hebben, nu leek het de zoveelste zielloze performance van een band die weinig tot niets te vertellen had, zichzelf volledig leek te verliezen in een onbestaande spanning en de animo van een cricketwedstrijd. We staan eerder weigerachtig tegenover natrappen, maar nu en dan nemen we een voorzet graag in ontvangst: het is dringend tijd voor een derde lettergreep.
Na de degelijke set van Hermano en de tegenvallende Constantines hadden we ons geld op The Bellrays ingezet. Niet enkel voor ons een golden move, maar ook voor de organisatie. Onder leiding van krolse Kekaula ("the Biaatch you don’t wanna mess with") slaagde het kwartet er als eerste in om ons écht wakker te krijgen. Bijzonder origineel is het allemaal niet — ze waren waarschijnlijk de meest traditionele band op de affiche —, maar Kekaula brulde er als vanouds op los en haar drie lover boys deden wat van hen verwacht werd: rocken als een bende geile reuen die een halve dag zot waren gemaakt door verboden aroma’s (ja, die). The Bellrays kunnen zeker nog een versnelling hoger én beter, maar in vergelijking met de andere bands was er geen houden aan.
Het grappigste aan de affiche was de plaats die Animal Collective toegewezen kreeg. Sinds enkele jaren al een cultfavoriet van those in the know en heel wat toonaangevende websites (ook onze hoofdredacteur blijft hen halsstarrig de stratosfeer in prijzen), maar verre van een publiekstrekker… en toch headlinen. Kortom: DOH!? Maar, we vermanden ons, ondergingen die vreemde mix van uitzinnigheid en kinderlijkheid, en even leek het er op dat alles nog mogelijk was. En inderdaad: na anderhalf nummer kwakt er eentje zijn gitaar met alle macht tegen de grond, stampt de versterkers om, bedankt het publiek en verdwijnt. Gedaan. Een slag in het gezicht van het publiek, de organisatie, de bands die zich aan het schema moesten houden zodat de heren hun ding konden doen, en de bands die niet de kans krijgen om op zo’n podium te staan. "VERWENDE PUMMELS" riep een zatlap langs ons, en het was meteen ook de eerste en enige keer dat we hem gelijk gaven.
Rock Herk 2006 was commerciëel gezien een enorm succes — we zagen er nooit zoveel volk rondzwalpen, vaak volk dat eigenlijk niet eens leek te beseffen wat er gaande was en er maar op los bleef zuipen — maar artistiek was de dag op en rond het hoofdpodium geen hoogvlieger. De buitenbeentjes lieten het afweten, de meer traditionele bands probeerden, en oogstten wisselende resultaten. Indien u er ook was: volgend jaar beter. Had u betere dingen te doen? Sjansaar!