De Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau zag in de nobele wilde het ideaalbeeld van de mens: een wezen dat puur en eenvoudig gebleven was, niet gecorrumpeerd door onze beschaving met al zijn verlokkingen. Meer dan tweehonderd jaar later leeft zijn idee nog steeds.
Toegegeven, het is in een ander kleedje gestoken, maar de Westerse mens blijft streven naar een eenvoudiger en vreedzamer bestaan, waarbij vooral een naïef en haast ondraaglijk beeld van de natuur als iets goeds en waardevols wordt vereerd, terwijl de koude waarheid toch zo anders is. In 1850 schreef Alfred Lord Tennyson al de legendarische woorden "Tho’ Nature, red in tooth and claw" (In Memoriam) die tot op de dag van vandaag geregeld herhaald worden. En wie weet beter hoe wreedaardig de natuur bij monde van pakweg pubermeisjes wel is dan enkele puberjongens?
Want puberjongens zijn het, het trio dat achter Our Brother The Native schuilgaat. John-Michael Foss is achttien, Joshua Bertram en Chas Knapp zijn beiden zestien, maar hun leeftijd is nog niet het meest opzienbarende. De leden leerden elkaar via Myspace kennen, en de groep bleef zelfs tijdens het schrijfproces een louter virtueel bestaan leiden. Het eerste optreden, in Hasselt zowaar, was dan ook de eerste maal dat de drie heren samen waren. Helaas klinken de verhalen achter de groep interessanter dan de muziek.
Het is al freakfolk wat de klok slaat op Tooth And Claw, maar niet noodzakelijk van de goede soort: akoestische gitaren worden gekoppeld aan computerklanken en speelgoedgeluidjes, in een poging een universum te creëren dat zich ergens tussen Animal Collective, Devendra Banhart, Cocorosie en Why? (de zang) te plaatsen, maar deze jongens zijn hun korte broek en hun voorbeelden nog niet ontgroeid. Hier en daar zijn evenwel knappe aanzetten of songs te horen.
"Introduction – Welcome To The Avery" mag u zonder meer negeren. Luister dan liever naar "Apodiformes" (gierzwaluwen) dat onder een folkriedel enkele schurende stenen en een slepende zang/vertelstem plaatst. Met "Falcifones" (valkachtigen) wordt geknipoogd naar Cocorosie, maar valt voor de eerste keer ook duidelijk op dat deze heren nog enkele boterhammen dienen te eten vooraleer ze met hun grote voorbeelden aan tafel mogen zitten. "Strigiformes" (Owls) breekt met het folkkarakter van de vorige twee en kiest — hoe kan het anders — voor een nachtelijke sfeer, maar ook al zwelt de piano nog zo van dreiging en schuren de stenen nog zo hard, op uw kleine zusje na zal u er niemand bang mee maken.
Met "Welcome To The Arborary" treden we het woud binnen. Deze song herbergt opnieuw enkele knappe ideeën, maar laat ook te veel losse eindjes achter. "Catalpa" (trompetboom) staat zwanger van de dreiging en zou niet misstaan op het debuut van Metallic Falcons. "Tilia Petiolaris" (Treurzilverlinde) is daarna "klassieke" avant-folk, net zoals "Quercusfalcat" (Ameikaanse Eik). De groep is in deze laatste twee nummers dan ook het meeste in zijn element.
Met "Nautical Spirits – Welcome To The Aquarium" komen we bij het laatste deel aan. Het nummer verzuipt opnieuw in de experimenteerdrift. "Octopodidae" (Octopussen) zit terug op het juiste spoor door voor een slepende melodie te kiezen en daar niet van af te wijken. Broertje "Sepiidae" (Inktvissen) kiest voor een luchtigere toon, maar overtuigt niet voldoende om te blijven boeien. "Nautilidae" is een dubbeltje op zijn kant: de bevreemdende opbouw kan irritant en vermoeiend zijn, maar weet wel de juiste snaar te raken bij hen die er voor open staan.
Tooth And Claw is geen must have geworden, verre van zelfs. Daarvoor toont Our Brother The Native nog te weinig inzicht in de eigen songstructuren. Maar het debuut is wel intrigerend genoeg om uit te kijken naar een opvolger, op voorwaarde natuurlijk dat de heren dan wel voldoende kritische zin aan de dag leggen voor het eigen werk.