Richard Donner heeft zijn carrière te danken aan zijn vermogen om
absolute absurditeiten te verkopen op een overtuigende manier: een
Satanisch kind in ‘The Omen’, een vliegende man met een maillot in
‘Superman’, piraten in ‘The Goonies’ en zowat elke actiescène uit
de ‘Lethal Weapon’-reeks. Donner heeft zelden of nooit een film
gemaakt die langer dan een paar minuten aan een stuk overeenkomsten
vertoonde met de realiteit, maar hij wist het meestal wel zo te
verpakken dat je er toch in kon meegaan. De laatste jaren had de
krasse knar (hij wordt er 76 binnenkort) last van een dipje:
‘Lethal Weapon 4’ was nu niet bepaald een meesterwerk en ‘Timeline’ zelfs één van de belachelijkste
films van dat jaar. Met ’16 Blocks’ revancheert hij zich weer
enigszins: de bullshit geurt nog steeds even sterk als ooit
tevoren, maar de verpakking is weer steviger.
Bruce Willis speelt Jack Mosley, een uitgebluste flik die zichzelf
van thuis naar zijn bureau en weer terug sleept, en ondertussen
zoveel mogelijk cafés afdweilt om zich toch maar zo snel mogelijk
te kunnen bezuipen. Op een dag krijgt hij de opdracht om een
getuige in een belangrijke rechtszaak van de plaatselijke nor naar
het gerechtsgebouw te brengen, 16 straten verderop. Een
routineklus, lijkt het: hij heeft twee uur vooraleer de jury
ontbonden moet worden en de afstand is niet zo gek groot. De
getuige zelf, Eddie Bunker (Mos Def), is een kleine boef die
zichzelf uit de cel wil babbelen door grotere vissen aan te geven.
Het probleem is dat die grote vissen wel eens durven bijten: Mosley
is nauwelijks gestopt om onderweg snel even een borrel te nemen,
wanneer er een eerste aanslag op Bunkers leven wordt gepleegd. De
personen tegen wie hij een verklaring moet gaan afleggen, blijken
immers corrupte smerissen te zijn die er niet veel voor voelen om
zelf de nor in te gaan. Mosley krijgt zijn kans om te bewijzen dat
hij meer is dan een opgebrande alcoholicus.
Ach ja, zo gaat dat dan. Wat het verhaal of de personages betreft,
valt er in de verste verte geen verrassing te bekennen in ’16
Blocks’. We krijgen de oudere flik die ontdekt dat hij wél nog wat
waard is, de jongere crimineel die toch nog niet zo’n kwaaie blijkt
te zijn en grote dromen heeft voor de toekomst, de corrupte flik
die zijn eigen misdaden op een theatrale manier wegrationaliseert
(Fuck the truth!) en ga zo maar door. ’16 Blocks’ wordt
bevolkt door standaardpersonages die al meegaan sinds de jaren
zeventig (Richard Donner zelf heeft ze ook al meer dan eens
gebruikt). Het enige verschil is dat één van de personages ditmaal
Eddie Bunker heet: in 2005 stierf immers de échte Eddie Bunker, een
overvaller die verschillende malen de bak inging en daarna romans
begon te schrijven over zijn leven als crimineel. Hij kwam
uiteindelijk in het filmcircuit terecht, waar hij een bijrolletje
speelde in ‘Reservoir Dogs’ en als technisch adviseur diende voor
films als ‘Heat’. Hij was Hollywoods
favoriete misdadiger, en ongetwijfeld een interessanter persoon dan
het personage dat in deze film zijn naam draagt.
Als er iets is dat ’16 Block’ tegenwerkt, dan is het wel de
absolute conventionaliteit van alles wat we te zien krijgen. Donner
had deze prent met zijn handen in zijn zakken kunnen maken – het is
een product dat rechtstreeks van de lopende band komt gerold, en
nergens enige ambitie toont om meer te zijn dan enkel dat. Maar dat
wil nog niet zeggen dat het een slecht product is. Er zijn twee
kwaliteiten die ’16 Blocks’ toch de moeite maken.
Ten eerste is er de professionele regie van Donner. Soms helpt het
om een oude man achter de camera te zetten: die old-timers weten
tenminste dat ze hun water moeten ophouden. Waar de meeste jongere
regisseurs zo snel mogelijk aan de hevige actie willen beginnen,
neemt Donner rustig zijn tijd om het verhaal (hoe clichématig het
dan ook mag zijn) op gang te laten komen en om een aantal
suspense-scènes op te bouwen. Er zit relatief weinig actie in ’16
Blocks’, en wanneer het dan toch zover komt, gaat Donner niét voor
de typisch geworden hyperkinetische montages – hij kiest voor wide
shots en een duidelijke montageritme, zodat we steeds kunnen volgen
wat er nu eigenlijk gaande is. Op die manier krijgen we een film
die ritmisch erg goed zit: het tempo ligt hoog, je verveelt je geen
seconde, maar de hysterie van de doorsnee blockbuster blijft
goddank uit.
En ten tweede is er de hoofdrolspeler: Bruce Willis heeft dit
afgeleefde typetje al wel eens eerder gespeeld en al lang geleden
bewezen dat hij dat goed kan. Hij staart vanonder zijn gefronste
wenbrauwen alsof hij scheel ziet van de koppijn en elk woord dat
een ander zegt hem eigenlijk teveel is. Hij verheft zijn stem
nooit, maar murmelt al zijn dialogen met de gelatenheid van iemand
die alles al gezien heeft en weet dat hij er geen bal aan kan
veranderen. Mose Def heeft dan weer een rol die in zowat elke
andere versie van deze film de comedy sidekick zou zijn
geweest: hij praat voortdurend over zijn verleden, zijn
toekomstplannen en het feit dat hij om twaalf uur ’s middags nog
ergens moet zijn. Maar ’16 Blocks’ is geen buddy movie en de
relatie tussen de twee wordt nooit uitgespeeld voor komisch effect.
Dat is dan toch op z’n minst één cliché dat ze hier weten te
vermijden, en het gevolg daarvan is dat de film nog een minimum aan
serieux weet te behouden. De rol van Eddie Bunker had maar al te
makkelijk kunnen stranden in geforceerde lolbroekerij (stel je
bijvoorbeeld Chris Rock eens even voor in dezelfde rol). Dat het
personage beter geschreven is dan we mochten verwachten, neemt
overigens niet weg dat Mose Def na een tijdje behoorlijk op de
zenuwen begint te werken met zijn nasale monotoon.
’16 Blocks’ is voor de hand liggende, by the numbers,
supercommerciële Hollywoodcinema. Dat is een gegeven. Maar binnen
de beperkingen van dat genre, is het degelijk in elkaar gestoken –
je krijgt waar je voor betaald hebt, niet meer en niet minder. Een
fair deal, dus.