Wie zich bij Glissandro 70 laat leiden door het Canadese post-rock label Constellation dat deze plaat uitbrengt, komt snel bedrogen uit. Bij deze groep zijn het niet de aanzwellende gitaarpartijen die de sfeer bepalen, maar wel analoge drumbeats en funky gitaargepingel verstoord door dwarse elektronicatoetsen.
Twee jaar geleden vatten Sandro Perri (Polmo Polpo) en Craig Dunsmuir (Guitarkestra) het plan op om samen aan een nieuw muzikaal project te werken. Twee jaar later bewijzen de heren met Glissandro 70 dat ze muziek zonder barrières kunnen maken en ook uitbrengen op het Constellation-label. Toch hoeft deze groep niet zozeer als het lelijke eendje uit de Constellation-stal beschouwd te worden. Uit het recente verleden blijkt dat de zogeheten kleinere labels zelfs vaak scoren met atypische bands. We denken maar aan de gloedvolle soul van Jamie Lidell en de fluisterpop van Gravenhurst op het gerenommeerde Warp label, of de garagerock van The Mutts op het Britse IDM-label FatCat. Of Glissandro 70 met deze plaat het Constellation-label nieuw leven zal inblazen, is echter minder duidelijk.
Het meest opmerkelijke aan de plaat is de vocale invulling. De groep vervormt de eigen stemmen en mixt ze met stemflarden van de Talking Heads (David Byrne) en Model 500. Dit experiment werkt enkele minuten, maar naar het einde van de plaat toe werkt het vooral storend. Zo worden fraaie zanglijnen plots erg onduidelijk, omdat er plots hakkelende tekstflarden doorheen gejaagd worden. Het lijkt wel alsof de heren het prettig vinden hun eigen composities te verminken.
Opener "Something" is niet meer dan een vrij conventioneel introotje. Lemon Jelly-gewijs klooien de heren met een repetitief gitaarlickje. Met zijn kleine drie minuten is het meteen ook de kortste track van het album (de andere vier tracks kloppen af tussen de zes en de dertien minuten). Vanaf dan balanceert deze plaat een half uur lang tussen een vervreemdende vernieuwingsdrang enerzijds en een conformerende geluidsoverdracht anderzijds.
Deze structurele ambiguïteit komt het beste naar voren in "Analogue Shantytown", een nummer waarin popinvloeden (we denken aan Prince, Talking Heads, …) een uitputtingsstrijd aangaan met heel donkere, soms zelfs storende elektronische geluidstoetsen. Het doet in zijn geheel sterk aan de Britse psychedelische folkies van Simian denken.
"Bolan Muppets" steekt zowaar nog complexer ineen. Een sluimerend gitaartje wordt de kop ingedrukt door vervormde meerstemmige zanglijnen, tot een echoënde Joy Divison-baslijn het luchtige feestje komt verstoren. Na vijf minuten valt alles stil en blijft enkel het gitaarmotiefje over waar een mooie vocale popsong omheen gesponnen wordt. Dit is een van de weinige tracks waarin experiment en schoonheid een haast perfecte symbiose vormen.
Jammer genoeg staan er ook minder interessante tracks op deze plaat. Zo is "Portugal Rua Rua" een fijne ritmische oefening, maar daar blijft het dan ook bij. Ook de afsluiter "End West" laat geen diepe indruk na. Het is een matig nummer zonder opbouw dat dertien minuten lang nergens heen gaat. We horen Chet Baker, Arcade Fire, Afu-Ra en Animal Collective, maar vooral een erg matte song die niet kan bekoren.
Deze plaat behoort door de soms erg zwakke songstructuren en het gemis aan suspense zeker niet tot het beste wat Constellation ons de afgelopen jaren te bieden had. Ze vormt evenwel een frisse bijdrage aan de backcatalogue van het label en is een vette kluif voor wie houdt van vervreemdende collages en vernieuwende muziek tout court.