"Are you ready to rock?", vraagt de hogepriester van de perverse Americana met een grijns nadat hij het podium is opgestapt. Een krap uurtje later zit het er noodgedwongen al op, maar het voorgeschotelde menu volstond ongetwijfeld om het publiek ervan te overtuigen dat Dowd & Co. er een enigszins aparte invulling van het begrip "rock" op nahouden.
Dowds obsessie met getroebleerde personages, bijbelmaniakken, huiselijk geweld en mentale aftakeling moet een gevoelige snaar geraakt hebben bij de brave Belgen, want het zootje dat zich verenigt voor ’s mans optredens wordt al jarenlang getrakteerd op minstens één optreden per jaar. De shows hebben in het verleden al een aardig stuk van het spectrum der mogelijkheden verkend: ten tijde van Pictures from Life’s Other Side (nog steeds de uitgelezen introductie) ging het om extatische marathons die afgewerkt werden met een psychotische energie, waarna het schipperen was tussen semi-toegankelijkheid, bezopen freakshows en conceptuele experimenten met woord, beeld en muziek.
Deze keer was het terug menens en werd er uitgepakt met een hattrick van formaat: de beukende riff van "Poverty House" werd met een overdonderend kabaal de zaal in geslingerd, net als de radicale deconstructie van "Johnny B. Goode", die werd opgesmukt met een flard Black Sabbath. Bij "Miracles Never Happen" — Dowds ode aan "the working man" — was de synergie met toetsenist Michael Stark en drummer Brian Wilson (geen grap), die met zijn linkervoet ook Moog-pedalen bespeelt, al op punt gesteld. Dat Stark and Wilson bij jazzcombo Wingnut en het minimalistische dance-duo Tzar spelen en elkaar bijgevolg goed genoeg aanvoelen om missertjes op te vangen, is leuk meegenomen voor Dowd, die al eens een strofe durft te vergeten of een solo volledig de mist in doet gaan.
Maar niet vanavond, want er wordt gemusiceerd met een indrukwekkende intensiteit, zelfs als het gaat om een cover van ZZ Tops "Waiting for the Bus" die Stark en Wilson te berde brengen. Dowds stem kraakt als vanouds en hij speelt gitaar zoals een slangenmens zijn ding doet: hortend en stotend, zich in alle hoeken en bochten wringend. Zij die gladde notencombinaties willen horen zijn aan het verkeerde adres, want hier is een artiest aan het werk die de hoekige figuurtjes van Marc Ribot aan het rauwe avant-gefriemel van Sonny Sharrock weet te koppelen. Intussen perst de toetsenist onwereldse geluiden uit zijn instrument en slaagt Wilson erin om met zijn metronoomstrakke ritmes en pedalen een soort van gemuteerde funk te produceren.
Halfweg de set is er een inzinking merkbaar: de voodoo-rock van "Cradle of Lies" slaat nog wel aan, net als de onzin van "Ding Dong", maar dat kan niet gezegd worden van "Final Encore", alsook het aan zichzelf opgedragen "Drunk", dat effectief klinkt als een nummer dat werd gecomponeerd na een nachtje excessief zuipen. En nét wanneer het ernaar uit ziet dat het trio de draad zal oppikken verschijnt er een zaalmedewerker op het podium die een duidelijk verraste Dowd meldt dat het 23u is en tijd om de set af te ronden. Dit gebeurt met een nieuw nummer ("Demons and Ghosts" is wat we ervan maken) van de samenwerking met Jim White, waarna een uitzinnig joelend publiek er als uitsmijter een uit elkaar vallend "God Created Woman" bovenop krijgt.
Sommige artiesten zullen nooit een groot publiek bereiken, omdat ze niet goed genoeg zijn, te extreem zijn of gewoonweg te veeleisend. Johnny Dowd hoort thuis in deze laatste categorie. Van country, blues of Americana houden volstaat niet. Je moet er de vervreemdende experimenten en mutaties bijnemen. Als je houdt van uitdagingen die de syntax van de rock-’n-roll grondig overhoop halen, dan moet je ook nog de twang en Bible Belt-obsessies zien te verwerken. Nog geen decennium na zijn officiële debuut is deze vijftiger er zowaar in geslaagd een heel eigen genre te creëren, zes albums uit te brengen én concerten te spelen die stuk voor stuk meer lef en karakter aan de dag leggen dan veel bands in hun hele carrière.