Botanique, Brussel 28/02/06
Van de hartverwarmende Magic Numbers
naar de ‘übercoole’ Arctic Monkeys, het is een wereld van verschil.
‘What the world’s been waiting for‘, blokletterde de NME
eind oktober. “We’re more than just the next big thing“,
riposteerden de vier snotneuzen uit Sheffield. Na The Smiths, The
Stone Roses, Oasis en The Libertines kregen de Britten weer een
groep die een stem gaf aan haar generatie, de MySpace-generatie in
dit geval. Voor één keer waren fans en band hypefabriek New Musical
Express te snel af, en creëerden ze de hype zélf.
In november kwamen Arctic Monkeys al een keer langs in de
Botanique, op dezelfde avond dat Maxïmo Park aan het einde van de
gang de Orangerie in vuur en vlam zette. Ze lokten toen vooral heel
wat in ons land wonende/werkende/studerende Britse kids naar een
volle Rotonde, die wel eens wilden zien waarvoor men op het
thuisfront zo lelijk uit de bol ging. Wie van zichzelf vindt dat
hij een patent heeft op ‘muzikale ontdekkingen’ was er die avond
bij – al was het maar om het later te kunnen voortvertellen aan de
kleinkinderen – en was getuige van een fijn, fris, sober en bij
vlagen indrukwekkend optreden. De Monkeys bleken vier sympathieke
lads te zijn, die er ondanks hun jeugdige leeftijd niet voor
terugdeinsden een zatte Schot verbaal neer te sabelen maar -vooral
– heel wat muzikale maturiteit tentoon spreidden.
Maar dat was toen, over naar het heden. In tussentijd is er
natuurlijk heel wat gebeurd. Eind januari verscheen Whatever People Say I Am, That’s What I’m
Not. In eigen land meteen goed voor de titel van ‘de snelst
verkopende debuutplaat aller tijden’, werd ze door de lezers van
N.M.E. verkozen tot 5de beste plaat in de Britse pop- en
rockgeschiedenis. In de rest van Europa werd het debuut beter ‘naar
waarde’ geschat: ‘Whatever People Say…’ is een fijne eerste plaat
van een veelbelovend groepje, maar geen mijlpaal in de
muziekgeschiedenis, zo luidde het meestal. En terecht, vinden wij.
Ook wij blijven niet onverschillig en kunnen moeilijk stilzitten
bij wereldsongs als ‘I Bet You Look Good on the Dancefloor’, ‘Mardy
Bum’ en ‘Perhaps Vampires is a Bit Strong But…’ (om er slechts
enkele te noemen), maar om nu dit debuut naast het betere werk te
hijsen van pakweg The Smiths, Suede, The Verve, The Clash,
Radiohead, The Beatles of zelfs ‘maar’ Supergrass? Nah, daarvoor is
het nu veels en veels te vroeg…
De avond begon alvast erg goed. Als voorprogramma hadden Arctic
Monkeys niemand minder dan Mystery Jets meegebracht, en daar
waren wij erg blij om. ‘Making Dens’, hun eerste plaat, verschijnt
pas over enkele dagen, maar – eveneens dankzij MySpace en
aanverwanten – leerden we hun geweldige singles ‘Alas Agnes’, ‘The
Boy Who Ran Away’ en ‘You Can’t Fool me Dennis’ kennen en sindsdien
wordt onze woon- en studeerkamer geregeld herschapen tot een
puinhoop op de tonen van deze deunen. Het geluid zat in de
Orangerie niet altijd snor tijdens de zes songs die werden
gebracht, maar het enthousiasme maakte veel goed. Alleen al tijdens
de eerste halve minuut van opener ‘Zoo Time’ gebeurde er veel meer
dan op de laatste Sigur Rós
-plaat.
Mystery Jets steken hun voorliefde voor Pink Floyd (uit de periode
mét Syd Barrett) niet onder stoelen of banken, maar de gekte op het
podium deed soms wat denken aan The
Go! Team, terwijl de songs zelf wel eens in de smaak zouden
kunnen vallen bij liefhebbers van The Coral, maar ook van The
Flaming Lips en aanverwante, prettig gestoorde acts.
En voor wie zich afvroeg wie die ‘verrimpelde versie van Jürgen
Klinsmann’ was die aan de rand van de bühne gitaar, keyboards,
melodica en nog wat andere dingen bespeelde: dat was niemand minder
dan Henry Harrison, de 55-jarige pa van zanger Blaine Harrison. En
nee, deze laatste loopt niet op krukken omdat hij zich zopas
blesseerde tijdens één of ander wild concert. Blaine heeft de pech
één van die 4,5 op 10000 mensen te zijn die worden geboren met een
zogeheten ‘open rug’.
Om halftien hesen Arctic Monkeys zich op het podium. Terwijl
er in november af en toe nog een schuchtere grimas, een gevatte
opmerking of een kwinkslag afkon, had zanger-gitarist Alex Turner
deze keer zijn lachspieren blijkbaar thuis gelaten. Of hoe iemand
dan toch de rol begint te spelen die hem door de buitenwereld wordt
toegedicht. Niet dat de jongens er geen zin in hadden, wel
integendeel, want het moet geleden zijn van de massa-executies
tijdens de laatste Balkanoorlog dat er nog zo’n rake salvo’s werden
afgevuurd op een ‘weerloze’ menigte. Na ‘The View From the
Afternoon’ en – opvallend vroeg in de set – ‘I Bet You Look Good on
the Dancefloor’ lieten we al onze reserves varen en konden we
alleen maar besluiten: grote klasse. Andere hoogtepunten waren voor
ons ‘When the Sun Goes Down’, ‘Mardy Bum’, ‘Red Lights Indicate
Doors Are Secured’ en vooral ‘Perhaps Vampyres is a Bit Strong
But…’.
Op een drafje werd zo goed als de volledige ‘Whatever People Say…’
erdoor gejaagd, en we hebben er meer van genoten dan van alle keren
samen dat we thuis naar de plaat luisterden. De band speelde
strakker dan een Small-slip rond de bips van Herwig Van Hove, klonk
scherper en nóg beter ingespeeld dan bij de vorige doortocht, en
dat met de blik van beroepskillers in de ogen. Alleen jammer dat
het de vier niet steeds lukte elke song samen te eindigen.
Na een uurtje zat het optreden er op, en verlieten Turner, Cook,
Nicholson en Helders het podium. Wij vonden dit meer dan voldoende
(en zéker als we Mystery Jets meerekenen was dit een geslaagd
avondje), al lijkt het ons niet ondenkbaar dat sommige mensen die
hadden gehoopt op enkele bisnummers zich een beetje bekocht
voelden. Tijdens het aanschuiven aan de vestiaire vingen we behalve
enkele enthousiaste kreten even vaak de adjectieven ‘arrogant’,
‘dom’ en ‘pretentieus’ vallen. Ach, wat zou het… Die gasten zijn
nog piepjong en buiten was het flink aan het sneeuwen. Moeten we
daar nog een tekening bij maken? En bovendien: een match bij de
scholieren duurt toch nooit zolang als één van de eerste ploeg?