Iedereen heeft het altijd maar over Kurt Cobain, maar wat mij
betreft is een ander veel te jong gestorven icoon van de jaren
negentig net zo tragisch: River Phoenix werd geboren, toonde een
waanzinnig talent in films als ‘Stand By Me’, ‘Running On Empty’ en
vooral deze ‘My Own Private Idaho’, hij nam drugs en stierf. Hij
was nauwelijks 23 toen hij na een overdosis in elkaar stuikte in
Johnny Depps nachtclub, The Viper Room. Een paar dagen nadien brak
er een fotograaf binnen in het lijkenhuisje om een foto van hem te
nemen, die daarna voor 5000 dollar verlapt werd aan The National
Enquirer. Daar kan Cobain nog een puntje aan zuigen.
‘My Own Private Idaho’ is wellicht z’n beste film. Gus Van Sant,
die net een beetje commerciële geloofwaardigheid had opgebouwd met
‘Drugstore Cowboy’, maakte in ’91
een gedurfde mix van road movie en love story, over
homoseksualiteit en een wanhopig terugverlangen naar de jeugd. En
hoewel het motto van de film “wherever, whatever, have a nice
day” is, is het ook nog eens allemaal gebaseerd op
Shakespeare.
Phoenix speelt Mike Waters, een jonge gay hustler die lijdt
aan narcolepsie en zijn moeder nooit gekend heeft, een feit dat hij
overal met zich meedraagt. Eén van zijn beste vrienden is Scott
Favor (Keanu Reeves), de zoon van de burgemeester die rebelleert
tegen zijn gepriviligeerde achtergrond door zichzelf te verkopen.
Ze maken allebei deel uit van de straatbende van Bob Pigeon
(William Richtert), een welbespraakte kruimeldief die de verloren
jeugd van Portland om zich heen verzamelt als een privé-legertje.
Na een traumatiserend bezoek aan zijn vader, besluit Mike om samen
met Scott zijn moeder te gaan zoeken – een zoektocht die hen langs
eindeloze Amerikaanse snelwegen zal leiden, allemaal net iets
anders dan de andere, en zelfs tot in Rome zal brengen.
Wat het meest opvalt aan ‘My Own Private Idaho’, is de bijna
surrealistische sfeer die Van Sant in zijn film weet te leggen.
Mike is narcoleptisch, en de hele prent wordt vanuit zijn
slaapdronken standpunt bekeken. We bevinden ons constant in een
toestand ergens tussen droom en werkelijkheid, waarin de mensen er
bizar uitzien zonder dat we kunnen uitleggen waarom en waarin
stemmen vervormd klinken, zonder dat we kunnen zeggen wat er
precies mis mee is. Het is de realiteit, maar dan… anders.
Om dat bevreemdend effect te bereiken, maakt Van Sant gebruik van
een waar arsenaal aan filmische trucs. Telkens wanneer Mike in
slaap dreigt te vallen, krijgen we een shot van vissen die tegen de
stroom inzwemmen en blauwe hemels met een paar melkwitte wolkjes.
Niet omdat er een rationele reden is om die shots te gebruiken,
maar gewoon omdat ze de gepaste sfeer uitdragen. Wanneer Bob in de
film verschijnt, veranderen de dialogen plotseling in een soort 20e
eeuwse variant op Shakespeare’s Engels (We are minions of the
moon!), met alle theatrale effecten die daarbij horen,
inclusief personages die plotseling een hele monoloog voor zichzelf
uitmompelen over wat ze voelen en wat ze gaan doen. We krijgen
absurde intermezzo’s, zoals een Duitse klant van Mike en Scott (Udo
Kier rules!) die een lamp onder z’n gezicht houdt om een
liedje voor hen te zingen. Seksscènes worden dan weer in beeld
gebracht als tableaux vivants: opeenvolgingen van statische
shots waarin de acteurs niet bewegen. Geen stilstaande beelden,
maar gewoon letterlijk de acteurs die proberen om niet te bewegen
zolang het shot duurt.
En zo gaat dat maar door: Van Sant gooit er al die effecten en méér
tegenaan om de toon van z’n prent toch maar op een bepaalde
pitch te houden. Dit is hoe de wereld eruit ziet voor Mike,
een kind dat verplicht is zich te gedragen als een volwassene, en
bijgevolg enigszins verdwaasd rondloopt: is dit mijn leven? Hoe is
dàt gebeurd? De thematiek van de film is op zichzelf niet zo gek
vernieuwend: we krijgen één jongen die zijn ouders niet echt kent
en naar hen op zoek gaat, en een andere die – adolescence
oblige – van hen walgt en dan ook zo ver mogelijk van hen
wegloopt. Het verschil is natuurlijk dat Scott, als puntje bij
paaltje komt, altijd kan terugvallen op het geld van papa, terwijl
Mike door het leven gaat zonder vangnet, reizend van de éne snelweg
naar de andere. Vandaar ook dat de steun en vriendschap die ze bij
elkaar vinden, wellicht gedoemd is om te eindigen in een
teleurstelling.
‘My Own Private Idaho’ is een film die vrolijk aan de realiteit
voorbijgaat om iets interessanters te doen: Van Sant kruipt in het
hoofd van Mike en begint vervolgens zijn verhaal op te bouwen – hij
vertrekt vanuit de vervormingen van de werkelijkheid die
plaatsvinden tussen Mike’s oren, en het resultaat is een unieke
film. Letterlijk: ik heb nooit een andere prent gezien die precies
hetzelfde deed, precies hetzelfde gevoel gaf als deze. Het hele
ding is opgetrokken uit de grijze, grauwe kleuren van regenachtige
zaterdagochtenden – je voélt de wind in je oren snijden en de
vochtige lucht aan je gezicht kleven.
Voeg daar nog de acteerprestaties aan toe: Phoenix creëert hier een
personage dat onschuldig is gebleven in een corrupte omgeving –
altijd slaperig, eigenlijk nog een kind, en toch met een scherp
verstand. Zelfs Keanu Reeves doet het niet slecht. ‘My Own Private
Idaho’ kwam uit rond dezelfde periode als ‘Bill & Ted’s
Excellent Adventure’ (waar hij z’n dude-reputatie vandaan
haalde) en ‘Point Break’. Na die twee films zou het uit zijn met
onafhankelijk producties als dit, en dat is jammer. Als hij niét zo
resoluut voor het grote geld had gekozen, zou hij nu misschien nog
wat meer geloofwaardigheid hebben als acteur.
Gemonteerd op het groovy ritme van een niet geheel onaangename
dagdroom, is ‘My Own Private Idaho’ een film die stilletjes onder
je huid kruipt. Have a nice day.