Als u volgend jaar zo rond de feestdagen aan uw plaatselijke
videoboer vraagt om iets klefs voor bij de kalkoen, is de kans
groot dat hij u naar huis stuurt met ‘Joyeux Noël’. Deze nieuwe
prent van Christian Carion (regisseur van ‘Une Hirondelle A Fait Le
Printemps’) solliciteert immers openlijk naar de job van
kerstklassieker: vijanden worden vrienden, personages lopen
letterlijk met een kerstboom in de hand ‘Stille Nacht’ te zingen en
een sympathieke priester leest voor de gelegenheid de
middernachtmis in drie talen. Yup, dat worden binnenkort
ongetwijfeld jaarlijkse tv-uitzendingen op eerste kerstdag, druk
bekeken door al wie ook maar wil geloven dat vrede op aarde voor
alle mensen van goede wil nog tot de mogelijkheden behoort.
Het verhaal werd gebaseerd op een voetnoot uit de geschiedenis van
de Eerste Wereldoorlog. Het is 1914 en in de loopgraven van
Frankrijk liggen Franse en Schotse troepen aan de éne kant, en
Duitse aan de andere, elkaar al maandenlang af te knallen. Dan, op
kerstavond, besluiten de heren echter dat ze even genoeg hebben van
al dat geweld: enkel gewapend met een fles champagne en een reep
chocolade kruipen ze niemandsland in en besluiten ze om enkele uren
lang een wapenstilstand te houden. Nu weet u meteen waarom de
Zwitsers een kurkentrekker aan hun zakmessen hebben: de gelegenheid
moest zich nog maar eens voordoen om onder
survival-omstandigheden een flesje wijn te kraken.
In principe berust dat verhaal natuurlijk op een boeiend dilemma:
zolang je je vijanden niet als mensen beschouwt, is het mogelijk om
hen af te maken. Zodra je echter namen op de gezichten plakt en die
anonieme soldaat van de andere kant een individu wordt, is dat heel
wat moeilijker. De soldaten van ‘Joyeux Noël’ ontdekken tijdens hun
korte wapenstilstand dat ze eigenlijk allemaal even grote
sukkelaars zijn – ze willen allemaal naar huis, ze hebben allemaal
kou en schrik en absoluut geen zin om een kogel in hun lijf te
krijgen. Maar wat gebeurt er daarna, eens iedereen weer in z’n
eigen kamp zit? In de praktijk besluiten de drie bevelhebbers
gewoon om hun ter plekke uitgeroepen vrede met een dag te
verlengen, tot de troepen vervangen worden en de vijand opnieuw
naamloos wordt. Ondertussen kan elke kant rustig zijn doden
begraven, en spelen de soldaten broederlijk een spelletje voetbal
of kaart. De absurditeit van elke oorlog wordt hier duidelijk door
het feit dat je maar één ding nodig hebt om ‘m te stoppen – de
bereidwilligheid om je wapens neer te leggen.
Een mooie boodschap dus? Reken maar, maar dan wel eentje die er met
de voorhamer wordt ingeslagen. Onder de Duitse soldaten bevindt
zich immers een beroemde tenor (Benno Fürmann), die met zijn gezang
de wapenstilstand inzet. Hij begint onder de fotogenieke
sterrenhemel kerstliedjes te zingen, en aan de andere kant besluit
de Schotse aalmoezenier Palmer (Gary Lewis) om hem te begeleiden op
z’n doedelzak (wie neemt er in godsnaam een doedelzak mee naar het
front?). Fürmann neemt de eerste de beste kerstboom vast die hij
ziet staan, klimt over de prikkeldraad en wandelt er al zingend
niemandsland mee in. En zo begint dan de grote verbroedering: met
een ongeziene dosis schmaltz. Het zingen van kerstliedjes
neemt in ‘Joyeux Noël’ trouwens epidemische proporties aan: er
passeren geen vijf minuten zonder dat er wel iemand begint te
kwelen of op z’n doedelzak begint te blazen. Dit is World War I:
The Musical. Carion heeft een mooi verhaal te vertellen, maar
hij doet dat op zo’n schaamteloos sentimentele manier dat hij op
den duur de geloofwaardigheid van z’n film zwaar in het gedrang
brengt. Vooral Gary Lewis maakt het z’n publiek moeilijk om erbij
te blijven: hij speelt zowat z’n hele rol met een van emoties
gezwollen stem en tranen in z’n ogen.
Daarenboven is de film ook nogal twijfelachtig gestructureerd.
Carion moet ergens gelezen hebben dat elk goed verhaal drie akten
heeft, en heeft dan maar besloten om die structuur zeer
nadrukkelijk in z’n prent te verwerken. In deel één volgen we de
drie bevelhebbers (Frans, Schots en Duits) en een paar belangrijke
nevenpersonages, om te weten te komen hoe ze in die loopgraven
terecht komen. Dan in deel twee krijgen we de grote verbroedering
en in deel drie de reacties van de legeroversten op wat er gebeurd
is. Die drie delen zijn zo duidelijk van elkaar gescheiden dat
Carion net zo goed een doek had kunnen laten zakken. Van de drie,
is het merkwaardig genoeg juist het tweede dat nog het beste werkt.
Ja, het is kleverig sentimenteel, maar op z’n minst krijgen we de
gelegenheid om de personages te leren kennen en om na te denken
over de thematiek.
De eerste akte daarentegen, komt veel te traag op gang, met
ongeloofwaardige scènes waarin een stel Schotse boerenjongens te
horen krijgt dat het oorlog is (“Hoera, eindelijk gaat er iets
gebeuren in ons leven!” Jawel, ze gaan sterven!) en waarin tenor
Fürmann afscheid neemt van zijn lief, operadiva Diane Krüger. Dat
te trage tempo van het eerste half uur is waarschijnlijk te wijten
aan de wens van Carion om alledrie de nationaliteiten evenveel tijd
op het scherm te geven. Daardoor gaat hij veel te veel uitleggen
dat we óók wel zouden hebben gesnapt indien hij ermee gewacht had
tot in deel twee. Carion wil alles zeer expliciet duidelijk maken,
àlle mogelijke vragen over de personages beantwoorden tegen de tijd
dat de wapenstilstand begint. En daarmee overlaadt hij dat eerste
deel, hij had gerust een aantal dingen mogen bewaren voor later in
de film.
Deel drie is beter, met zowaar een krachtige scène waarin een
Britse geestelijke de troepen toespreekt: ‘God wil dat jullie de
Duitsers doden. Dit is een heilige oorlog, een kruistocht tegen de
goddelozen.’ Dat soort praat wordt nu nog steeds gebruikt om
kanonnenvee te brainwashen. Het probleem met het einde is dan weer
dat er geen duidelijke punch line aan de film wordt gegeven –
‘Joyeux Noël’ bolt stilletjes uit zonder dat er iemand van op of om
zal kijken.
Slecht gemaakt kun je dit niet noemen – de fotografie zit goed en
de acteurs doen op een effectieve manier hun ding (vooral Daniel
Brühl als Duitse chef is erg goed). Maar Carion hamert zodanig hard
op élk punt dat hij wil maken, emotioneel of intellectueel, dat de
prent na een tijdje ondraaglijk belerend overkomt.